Tag archieven: berlage h.p.

V 172 – Carel Kneulman

verblijfplaats onbekend  

1958 -59

terracotta, 17 cm

In dezelfde periode (1958-59)dat hij het terracotta portret van de beeldhouwer Johan Wertheim maakte (V171), was Hildo Krop bezig met nog een portret van een collega beeldhouwer: Carel Kneulman (1915-2008). De verblijfplaats van het beeldje is niet bekend. Bovendien is er in geen enkele catalogus een afbeelding van te vinden. Toch bestaat het vermoeden dat de twee foto’s,  welke zich in het fotoarchief van het Hildo Krop Museum bevinden, de afbeelding van dit werk is. Te zien is een boomlange zittende man met een wat fragiele uitstraling. Dit komt behoorlijk overeen met het uiterlijk van Kneulman.

Vastbesloten om beeldhouwer te worden, ging Kneulman in 1941 op zoek naar een leraar. De eerste aan wie hij dacht was Hildo Krop. Een logische keuze voor iemand die verder nauwelijks op de hoogte was van de contemporaine beeldhouwkunst in Nederland. Het werk van  Krop was overal op straat te zien. Maar de meester had geen plaats voor een leerling. Desondanks waren Krop en Kneulman later lange tijd bevriend met elkaar, hoewel ze totaal andere beeldhouwers waren. Kneulman had niet veel op met de heersende regels en conventies, en kon dan ook niet kiezen tussen abstractie en figuratie. Wat hun vooral bond was het sociale aspect in hun beider werk.

Beeldhouwer Carel Kneulman in zijn atelier Zwanenburgwal met zijn beeld ‘Kind’ – ca. 1957

Een mooi voorbeeld van de waardering  voor het werk van zijn collega is te vinden in een brief die Kneulman op 16 december 1966 schreef aan Hildo Krop. Door deze brief, die zich in het archief van het Hildo Krop Museum bevindt, komen we te weten wat Kneulman’s mening is over het Berlage-monument (Mo48):

Beste Hildo,

Gisteravond liep ik eerst nog door de stad, ondanks de bank*) en de stank, een fijne stad en opeens moest ik aan jou denken en ik dacht, morgen ga ik het Hildo toch eens zeggen.
En hier sta ik dan met m’n papiertje. Een tijdje geleden, in 1938 ongeveer, ik was toen 22 jaar, ontdekte ik voor het eerst de monumentale bruggen van Amsterdam. Dat was niet m’n eerste contact met beelden, want als kleine jongen had ik al de Sphinxen van het Wertheimpark en de Leeuwen van Zeeburg bereden en de Jezus op de Mozes- en Aaronkerk heeft ook een onuitwisbare indruk achtergelaten. Je kunt wel zeggen, dat ik volkomen maagdelijk was, op het gebied van de beeldhouwkunst dan. En toen opeens die bruggen met beeldhouwwerk. Prachtig vond ze en ik ontdekte toen nog meer beeldhouwwerk, overal beeldhouwwerk van graniet in de stad. Vogels, saters, herten, paarden, konijntjes, slangen, sterren en zonnen, hele steden van graniet, en treinen met rook, bloemen en bliksem, watervallen, harpen en fluiten, zwaarden en spaden, kinderen, veel kinderen en altijd staat daar onverwrikbaar rechtop een volwassen mens en kijkt je doordringend aan. En die mens is vol vertrouwen en vertelt daarvan in al zijn handelingen in duizend beelden.
Ik dacht, een man die zo’n machtig lied zingt moet een reus zijn.
Een reus van een beeldhouwer.
Een reus van een mens.
Ik ben dikwijls in je werkplaats geweest daarna en ik heb je ontmoet in een niet aflatende aandacht voor de vele, vele details van het leven.
Toen ik laatst weer eens bij je binnenstapte ontdekte ik ergens op het topje van een geweldige steenberg, die uit ettelijke berglagen bestond een klein bergbeklimmertje. En dat mannetje sloeg de berg op z’n kop dat de stukken eraf vlogen. Toen hij eindelijk voorzichtig langs de berghelling weer op de begane grond was aangekomen, bleek het bergbeklimmertje Hildo Krop te zijn en toen we samen voldoende afstand van de berg genomen hadden, bleken de berglagen Berlage te zijn.
Hildo, je hebt met dit geweldige werk tegelijk 3 monumenten opgericht, 1 voor Berlage de grote bouwmeester van Amsterdam, nog 1 in de basis voor alle werkers van Amsterdam**) en in het geheel heb je ongewild het monument opgericht van het grote Vertrouwen, van Samenwerking, van democratie.
Het is een machtig teken en het staat prachtig gericht naar de Vrijheidslaan. Hildo namens alle collega’s feliciteer ik je met dit geslaagde werk en dank ik je voor dit monument.

Kneulman.

*) Kneulman doelt met ‘de bank’ op het in aanbouw zijnde gebouw van de Nederlandse Bank aan het Frederiksplein. Volgens velen een erg lelijk gebouw, waar toentertijd veel tegenstand bestond.
**) Rondom het voetstuk, waarop bouwmeester Berlage staat, zijn in reliëf de helpers van de bouwmeester uitgebeeld: een metselaar, een steigerbouwer, een beeldhouwer, een opperman en een tekenaar. Deze werkers zijn essentieel voor het realiseren van het ontwerp van de bouwmeester.

Van 1973 tot 1990 werkte Kneulman op een historische plek, het oude atelier van ‘stadsbeeldhouwer’ Hildo Krop aan de Plantage Muidergracht, waar nog veel herinnerde aan de vroegere gebruiker. Kneulman had eigenlijk nooit echt goed kunnen aarden in het grote donkere atelier. In een gesprek met Jan Teeuwisse in 1989 vertelde hij, terwijl zijn blik door het atelier dwaalde: “Ik krijg Krop er niet uit.”

bronnen:
Ida Boelema/Feico Hoekstra, Carel Kneulman, 2006
Jan Teeuwisse, (voorwoord) Carel Kneulman, 2006

foto’s: hildo krop museum, steenwijk

Me 49 – Wieg voor F.G.M.A. van Kimmenade – Geldrop

1931

Hildo Krop Museum, Steenwijk

lindenhout met zwarte spijlen, 115x72x110 cm

In december 1929 (mogelijk ook al eerder) kwam Hildo Krop in contact met ene Hendrik Wiegersma. Deze Wiegersma was een huisarts in het Brabantse Deurne en had veel connecties met kunstenaars. Rond die tijd werd er een comité opgericht dat zich ten doel had gesteld een blijvend monument op te richten ter gelegenheid van de veertigste sterfdag van Vincent van Gogh. Tot de initiatiefnemers behoorden onder andere  Berlage, Mondriaan en Wiegersma. De keuze voor de ontwerper van het monument viel op Hildo Krop (zie Mo9). Door de relatie met Wiegersma kwam Krop in contact met Fred van Kimmenade. Hij was een collega arts van Wiegersma en stichter/directeur van het St. Annaziekenhuis in Geldrop. Net als Wiegersma was Van Kimmenade een groot kunstliefhebber. In 1931 vroeg Fred van Kimmenade aan Hildo Krop of hij een wieg voor hem wilde ontwerpen. Hij was pas getrouwd en het eerste kind was op komst. Krop, die inmiddels veel meubelen op zijn naam had staan, nam de opdracht aan en ontwierp deze lindenhouten wieg met zwarte spijlen.

Aan het hoofdeinde van de wieg zien we een mensenpaar met daarboven muziekbalken. Muziek speelde een belangrijke rol in het leven van Van Kimmenade. Naast zijn belangstelling voor kunst was hij ook een groot muziekliefhebber en componeerde ook zelf muziekstukken. Aan het voeteinde van het wiegje plaatste Krop een moeder met kindje, omgeven door bloemenslingers met aan de bovenzijde een kruis. Aan één van de zijkanten van de wieg is een esculaapteken te zien (vanwege het beroep van de opdrachtgever). De slang is tevens een symbool voor het steeds vernieuwende leven. Ook aan deze kant van de wieg de namen ‘GELDROP’, ‘VAN KIMMENADE’ en ’16 JUNI 1932 – facit HILDO KROP’ en de geboortedatum van het eerste kind, Anne Marie. 

Aan de andere kant van de wieg is een kelkbloem en een springend paard uitgebeeld, met daar tussen een spreuk ‘PLUS EST EN VOUS’ (MEER IS IN U). Daaronder is ruimte uitgespaard voor blokjes waarop de namen van de (dan nog toekomstige) kinderen konden komen. Er zouden in totaal zes kinderen en twee kleinkinderen als baby van deze wieg gebruik maken.

In 2021 heeft het Hildo Krop Museum deze wieg aan de collectie kunnen toevoegen.

bron: Thijs van Kimmenade, 2020

V 184 – Blinde man met hond – Steenwijk

Hildo Krop Museum, Steenwijk

1965

Gepolychromeerde geglazuurde keramiek, 42 cm

Hildo Krop bleef tot zijn dood bezig met keramiek. De beeldhouwer Henk Oddens, die Krop van 1965 tot 1967 assisteerde bij het voltooien van het grote beeld van Berlage  (Mo48), bevestigde dit: “eindeloos kon Krop in zijn oven zitten staren omdat het bak- en glazuurproces hem maar steeds bleef boeien”. Eén van zijn laatste keramische plastieken betreft zijn ‘Blinde man met hond’ uit 1965. Blinde mensen is niet een alledaags onderwerp voor een beeldhouwer, maar Krop zag dagelijks blinden met hun honden langs zijn atelier aan de Plantage Muidergracht voorbij komen. Een paar huizen van zijn atelier verwijderd, aan de Plantage Badlaan 9 was de ingang van de Vereeniging tot Werkverschaffing van Hulpbehoevende Blinden. Bovendien had de gemeente begin jaren vijftig op het atelierterrein (Krop huurde het atelier van de gemeente) 20 hondenhokken laten plaatsen. In de ochtend werden de blindengeleide honden in de hokken geplaatst, terwijl de gehandicapten naar hun werkatelier gingen. Aan het eind van de middag werden de dieren weer opgehaald.

De ‘Vereniging tot Werkverschaffing van Hulpbehoevende Blinden’ was van 1865 tot 1961 gevestigd in de Plantage. Deze vereniging bood werk aan slechtzienden of blinde mensen om zo het aantal bedelaars op straat te verminderen. Blinden in die tijd hadden maar enkele keuzes in werkzaamheden. Had je geen muzikaal talent, dan kwam je al snel in de productie van manden, bezems, matten en kleden terecht of in de huis-aan-huis verkoop van deze producten.

In de oeuvrecatalogus Lagerweij-Polak staat op pagina 129 bij V184 – opmerkingen: Er bestaat ook een versie van twee blinden met hond. Dit beeld verwierf het Hildo Krop Museum in 2000 als onderdeel van de inboedel uit het Krop-atelier aan de Plantage Muidergracht. Dit terracotta beeld lag echter in een twintigtal brokken in een doos. Inmiddels is het werk gerestaureerd en één van de laatste beelden van Hildo Krop is weer te aanschouwen. Het bleek dat er tussen de brokstukken helaas geen spoor te vinden was van een hond. Ondanks de beschadigingen hebben we hier te maken met een werk van grote allure. Krop weet in dit 43 cm hoge beeld een bijzondere expressie te bereiken. Er lopen niet gewoon twee mannen, hier schuifelen werkelijk twee blinden met hun lege blikken, steun vindend aan elkaar.

twee blindenmannen - foto: loek van vlerken 14.05.2019twee blindenmannen - foto: loek van vlerken 14.05.2019


ontwerpschets – collectie Hildo Krop Museum, Steenwijk

Er bestaat nog een beeld ‘Blinde man met hond’ van Hildo Krop. Dit fraaie, uit graniet gehakte beeld, is niet te vinden in de oeuvrecatalogus Lagerweij-Polak omdat het nog niet voltooid was. Het mag dan ook gezien worden als één van Krop allerlaatste werken. Ook dit beeld (85 cm hoog) kwam in 2000 mee met de door de gemeente Steenwijk aangekochte inventarissen uit het Amsterdamse atelier van Hildo Krop.

blindeman1 - foto: loek van vlerken 24.06.2017blindeman2 - foto: loek van vlerken 24.06.2017
blindeman (detail) - foto: loek van vlerken 07.05.2018

bronnen: Hildo Krop Keramiek, Wim Heij, 2015; vriendenvandeplantage.nl

B 114 – Brug nr. 415 – Parnassusbrug – Amsterdam

over het Zuider Amstelkanaal / Parnassusweg, Amsterdam

1941-42

zwevende muze - foto: loek van vlerken 09.03.2012 berlage en roland holst - foto: loek van vlerken 09.03.2012zwevende muze - foto: loek van vlerken 08.02.2011 zwevende muze - foto: loek van vlerken 08.02.2011zwevende muze - foto: loek van vlerken 09.03.2012 berlage - foto: loek van vlerken 08.02.2011berlage - foto: loek van vlerken 08.02.2011 roland holst en mendes da costa - foto: loek van vlerken 08.02.2011roland holst - foto: loek van vlerken 08.02.2011 mendes da costa - foto: loek van vlerken 08.02.2011
2 brugbekroningen:
1. zwevende muze
2. Berlage, Roland Holst en Mendes da Costa 

graniet, 180 cm

architect: Piet Kramer

Door het instellen van een cultuurkamer door de Duitse bezetter, was het gedurende de oorlog voor Hildo Krop verboden om arbeid te verrichten voor de dienst Publieke Werken van Amsterdam. Om in die periode te kunnen werken moest je als kunstenaar lid zijn van deze cultuurkamer. Dit weigerde Krop pertinent. Na de oorlog werden nog maar een paar beelden van zijn hand op bruggen geplaatst. Eén daarvan betrof de Parnassusbrug, waarvoor hij in 1941-42 al de beelden had gemaakt.

De keuze voor het onderwerp voor deze ‘Parnassusbrug’ lag voor de hand. Aan de westkant van de brug ontwierp Krop ‘De zwevende muze’ naar de negen Muzen, die ook Parnassides genoemd worden naar hun woonplaats op de Parnassus. Het waren de Griekse godinnen van de kunsten en wetenschap. Aan de oostkant vinden we de kunsten: de architectuur (Berlage met driehoek), de schilderkunst (Roland Holst met palet en penseel) en de beeldhouwkunst (Mendes da Costa met hamer en beitel).
Deze kunstwerken zijn pas in 1957 op genoemde brug geplaatst.

Volgens E.J. Lagerweij-Polak, in de monografie ‘Hildo Krop’, is de combinatie Berlage, Holst en Mendes mogelijk gekozen, omdat dit drietal de sluiting van de Haarlemse Kunstnijverheidsschool in 1926 heeft proberen te voorkomen.

De achterzijde van het Berlage-Holst-Mendesbeeld laat een Nederlands landschap zien met molens, bomen en een Amsterdams stadstafereel met de Westertoren en de huizen aan de Prinsengracht.

Mo 9 – Monument Vincent van Gogh – Nuenen

De Berg, Nuenen

1930-32

monument vincent van gogh - foto: loek van vlerken 29.09.2015
monument vincent van gogh (detail) - foto: loek van vlerken 29.09.2015monument vincent van gogh (detail) - foto: loek van vlerken 29.09.2015
monument vincent van gogh (detail) - foto: loek van vlerken 29.09.2015syeniet, 228,5 cm

Het beeld is een molensteen van Beierse zwerfsteen waarop een basaltblok uit Zuid-Frankrijk staat met een daarin gebeiteld een stralende zon. Het beeld verbindt zo de donkere Nuenense periode met het lichte Frankrijk. Op de rand van de molensteen staat de inscriptie:

In dit dorp werkte Vincent van Gogh dec. 1883-nov. 1885

In december 1929 werd er in Amsterdam een comité opgericht dat zich ten doel had gesteld een blijvend monument op te richten ter gelegenheid van de veertigste sterfdag van Vincent van Gogh. Tot de initiatiefnemers behoorden o.a. Berlage en Mondriaan. In 1930 werd door dit comité besloten dat Nuenen de beste plaats was om dit monument te plaatsen. Ook de gemeente Nuenen werd een bijdrage gevraagd. Na wikken en wegen besloot de raad om vijftig gulden bij te dragen. Hildo Krop werd gevraagd om het beeld te vervaardigen, en op zaterdag 30 juli 1932 werd het monument onthuld. De arts Hendrik Wiegersma uit Deurne, lid van het oprichtingscomité, schreef voor de gelegenheid een rede en las die tijdens de onthulling voor. Daarna bood hij deze te koop aan voor honderd gulden ten behoeve van de armen. Uiteindelijk kreeg hij er twaalf en een halve gulden voor.

bron: Regionaal Historisch Centrum Eindhoven

op transport naar Nuenen – foto: hildo krop museum, steenwijk

onthulling van het Van Gogh monument in Nuenen, 30 juli 1932  – foto: hildo krop museum, steenwijk

B 88 – brug 423 – ‘Genius van Amstel’ – ‘Berlagebrug’ – Amsterdam

Amstel tussen Vrijheidslaan en Mr. Treublaan, Amsterdam

1930-32

genius van amstel - foto: loek van vlerken 24.01.2012 berlagebrug - foto: loek van vlerken 31.08.2011

foto: mei 1932 – archief Hildo Krop Museum

berlagebrug - foto: loek van vlerken 13.02.2011‘Genius van Amstel’

sectietableau van geglazuurde gepolychromeerde baksteen
(uitvoering De Porceleyne Fles, Delft), 375 cm

architecten: H.P. Berlage i.s.m. C. Biemond (directeur Publieke Werken, afd. Bruggen, Gem. Amsterdam)

De feestelijke opening van de ‘Berlagebrug’ vond op 28 mei 1932 plaats. De opdracht aan de architect H.P. Berlage werd echter al begin 1926 verstrekt. Het was ook niet een simpele opdracht. Vanwege de geringe afstand tussen de nieuw te ontwerpen brug en de Schollenbrug was het noodzakelijk ze met elkaar te verbinden. De Weesperzijdekade moest hierdoor drie meter verhoogd worden. Onder deze kade werden botenhuizen voor roeiverenigingen gesitueerd. De toren in het midden van de brug, herbergt de elektrische installatie van de brug en het brugwachtershuisje. Deze hoekige toren was niet Berlage’s eerste ontwerp. Er bestaan verschillende schetstekeningen waarbij de toren meer ronde vormen heeft. Aan de toren is een vrouwenfiguur aangebracht die over het water uitkijkt richting Amsterdam. Zij stelt de Genius, de beschermgeest, van Amsterdam voor en staat boven het Amsterdamse wapen in drie groene ringen die de grachtengordel voorstelt. Achter het hoofd van deze Stedemaagd straalt een gouden zon en daar boven de Keizerskroon. Het tableau van geglazuurde gepolychromeerde baksteen is in samenwerking met Berlage door Hildo Krop ontworpen en door de Porceleine Fles in Delft uitgevoerd.

Gedurende de verkooptentoonstelling  (11 t/m 22 december 1999) bij Fijnaut & Paol, Nieuwe Spiegelstraat 31, Amsterdam, werden 46 werken uit de nalatenschap van Hildo Krop in keramiek, brons en hout aangeboden. Hieronder bevond zich een geglazuurde vrouwenkop met opgeheven hand. Dit werk van 44 cm uit ca. 1931 is een schets voor het tableau aan de Berlagebrug.

bronnen: H.P. Berlage en Amsterdam, M. Bock, J. Collee, H. Coucke, 1987;
Fijnaut & Paol, catalogus verkooptentoonstelling 11/22.12.1999

Mo 48 – Monument voor dr. H.P. Berlage – Amsterdam

Victorieplein, Amsterdam

1956-66

berlage - foto: loek van vlerken 17.02.2011berlage - foto: loek van vlerken 17.02.2011 berlage - foto: loek van vlerken 08.02.2011

steigerbouwer en metselaar - foto: loek van vlerken 08.02.2011 een metselaar, een steigerbouwer,
beeldhouwer - foto: loek van vlerken 08.02.2011een beeldhouwer,
tekenaar en opperman - foto: loek van vlerken 08.02.2011
een tekenaar en een opperman

sokkel detail - foto: loek van vlerken 08.02.2011 sokkel detail - foto: loek van vlerken 08.02.2011details sokkel

In 1956 besloot de Gemeente Amsterdam een monument op te richten voor H.P. Berlage. Aanleiding was de honderdste geboortedag van de architect in 1956. Krop, die zojuist de officiële eretitel ‘Stadsbeeldhouwer van Amsterdam’ had gekregen, maakte een ontwerp en werd goedgekeurd. Het was een eervolle, maar zware opdracht voor de toen 72 jarige beeldhouwer, omdat het ruim zes meter hoge beeld inclusief sokkel geheel in natuursteen moest worden uitgevoerd. Krop hakte er drie dagen per week alleen aan en drie dagen met helpers. Berlage is weergegeven met een gelijkbenige driehoek, het meest essentiële instrument van een architect. Rondom het voetstuk, waarop bouwmeester Berlage staat, zijn in een grof reliëf de helpers van de bouwmeester uitgebeeld: een metselaar, een steigerbouwer, een beeldhouwer, een opperman en een tekenaar. Over de sokkel schreef Krop:

Het heeft voor mij hoofdzakelijk ’n functie in de opbouw van het monument. Details, die uit de aard der zaak bij een bepaalde belichting wel tot z’n recht komen, zijn eigenlijk bijzaak (…) Ik heb daarom die stenen ook verdiept afgevoegd, zodat je kunt zien, dat het voetstuk gebouwd is in tegenstelling tot het beeld, dat in twee grote stukken gehakt is.

In december 1966 werd het beeld, na tien jaar arbeid, onthuld door burgemeester G. van Hall. Hij dankte Krop voor alles wat hij voor de stad had gedaan en noemde het creëren van het beeld een ‘opmerkelijke geestelijke en fysieke prestatie’, gezien zijn hoge leeftijd. Ook sprak hij de hoop uit dat degene, die in de toekomst langs het beeld zouden gaan ‘waarderende gedachten zullen wijden aan deze twee belangrijke Amsterdammers’.

krop met beeld berlage in atelier - foto: hildo krop museum
foto: hildo krop museum, steenwijk

Lees hier de mening van collega beeldhouwer Carel Kneulman over het Berlagemonument van Hildo Krop.

Gemeentelijke woningbouw – Amsterdam

Kraaipanstraat / Schalk Burgerstraat, Amsterdam

1920-24

schalk burgerstraat ca.1930 - foto: hildo krop museum
foto: Hildo Krop Museum, Steenwijk
faun met springende herten - foto: beeldbank amsterdam, 26 april 1955
foto: Stadsarchief, Amsterdam

vrouw met kelkbloemen - foto: beeldbank amsterdam, 26 april 1955
foto: Stadsarchief, Amsterdam

mannen met gereedschap - foto: beeldbank amsterdam, 26 april 1955
foto: Stadsarchief, Amsterdam

Beeldhouwwerk :
1. faun met springende herten
2. vrouw met kelkbloemen
3. mannen met gereedschap

waarschijnlijk natuursteen

architect: Jan Gratama

In 1916 werd een plan voor bebouwing in de Transvaalbuurt door de architect H.P. Berlage uitgewerkt. Omdat hij contractueel verplicht was voor Müller & Co. in Den Haag te werken, schakelde hij voor het ontwerp van de woningen de architecten Gratama en Versteeg in. De bouw werd toevertrouwd aan de Gemeentelijke Dienst Publieke Werken. Waarschijnlijk is hierbij een opdracht aan Hildo Krop verstrekt om voor de poort Kraaipanstraat/Schalk Burgerstraat beeldhouwwerk te maken. Het vermoeden bestaat dat het vier reliëfs betrof, waarvan er drie bekend zijn door middel van foto’s uit de Beeldbank van de gemeente Amsterdam.

Bij de renovatie van het wooncomplex in 1955, zijn de reliëfs verwijderd en wellicht zijn de panelen hierbij verloren gegaan.

Deze werken komen niet in de monografie ‘Hildo Krop’ van E.J. Lagerweij-Polak voor, maar onderstaande vergelijkingen laten zien dat de reliëfs onmiskenbaar van Hildo Krop moeten zijn.

faun en gazelle - foto's: loek van vlerken links: Kraaipanstraat   –   midden: Munttoren 1918/19   –   rechts: etalagepaneel 1920

man schalk burgerstraat en man zijlstraat haarlem
links: Schalk Burgerstraat   –   rechts: Zijlstraat Haarlem 1919

De ‘Faun met springende herten’ bijvoorbeeld heeft net als bij het drinkfonteintje van Hildo Krop aan Munttoren (B20), dezelfde bloemmotieven en ook de lange kin en de grote hoeven van de faun. Ook de springende gazelle komt regelmatig voor in het vroege werk van Krop. Zie bijvoorbeeld het etalagepaneel voor juwelier Steltman in Den Haag (Me 24) uit 1920 .
In de onderste vergelijking zijn de overeenkomsten nog sterker: het karakteristieke scherpe hoofd en borstpartij van de rechter man van de ‘Mannen met gereedschap’, met Krops’ landarbeider van een van de gevelbeelden boven de ingang van het bankgebouw aan de Zijlstraat in Haarlem (B21) zijn vrijwel indentiek.

schalk burgerstraat - foto: loek van vlerken 27.04.2012
situatie 2012


bronnen:

Beeldbank gemeente Amsterdam
De Amsterdamse School, Maristella Casciato, 1991

biografie Hildo Krop

plaquette aan het geboortehuis van Hildo Krop

.

JEUGD
Hildebrand Lucien (Hildo) Krop werd geboren op 26 februari 1884 in het Overijsselse Steenwijk. Een bronzen plaquette uit 2000 aan zijn geboortehuis in de Oosterstraat 11, gemaakt door de beeldhouwer Jan Krikke, herinnert hieraan. Hildo groeide op in een banketbakkersgezin. Het gezin bestond uit twee zoons en vier dochters. Bovendien telde dit gezin nog een vroeg wees geworden nichtje en inwonend personeel. De vader van Hildo Krop kwam uit een protestants milieu, maar keerde de kerk de rug toe. Hij bezocht, soms in het gezelschap van zijn beide zoons, bijeenkomsten waar mensen als F. Domela Nieuwenhuis en Pieter Jelles Troelstra spraken. Hier ontstond bij de jonge Hildo de kiem voor het socialisme. Het kunstzinnig talent had Hildo van moeders kant. Als jonge vrouw speelde ze evenals haar man bij de amateurtoneelvereeniging. Zijn grootvader Hendrik Cordes was horlogemaker, fotograaf en tekenleraar.
Hoewel Hildo goed kon leren, zat hij niet graag op school. Het leek daarom voor de hand liggend dat hij werd voorbereid om de bakkerij van zijn vader over te nemen, temeer omdat zijn oudere broer wèl wilde doorleren.

1898

OPLEIDING BANKETBAKKER / KOK
Met veertien jaar leerde hij van zijn vader de eerste beginselen van het bakkersvak. Een jaar later ging hij, zoals dat in die tijd de gewoonte was, elders praktijkervaring op te doen. Bij bakker Willemse in Leiden liep hij stage. ’s Avonds ging hij boetseerlessen volgen om marsepeinfiguren te kunnen maken. In 1901 ging hij als tweede bediende werken bij een joodse bakker in de Amsterdamse Utrechtsestraat. In 1902 vertrok hij naar de stad Groningen om daar te gaan werken bij een banketbakkerij aan de Groote Markt. Twee jaar daarna ging hij ter vervolmaking van zijn bakker-kok-opleiding naar Brussel. Hier kreeg hij een betrekking bij een patisserie aan de chique Avenue Louise. In zijn vrije tijd ging de jonge Krop vaak de stad in om de vele beeldhouwwerken van Brussel te bewonderen van onder anderen Constantin Meunier en Jef Lambeaux.

1902 bakkersgezel in Groningen – Krop 2e v.l.

ENGELAND
Na allerlei omzwervingen in Frankrijk en Italië, waar hij baantjes had als banketbakker, kok en balensjouwer in de haven, kreeg hij in 1906 in Engeland werk als kok op het historische buiten Well Hall in Eltham, Kent. Het was een cultureel en politiek bewust milieu waarin hij terecht kwam. Krops werkgevers, Sir Hubert Bland en Edith Nesbit, ontvingen veel gasten, waarvoor Krop diners bereidde. Onder deze gasten waren veel kunstenaars en ‘Fabians’. Sir Hubert Bland was een vooraanstaand lid van de Fabian Society, een vereniging van democratisch gerichte socialisten uit de ontwikkelde middenklasse. Ondanks de vele diners, had Krop soms tijd om wat te schilderen. Met deze bezigheid was hij al in Steenwijk begonnen in het atelier van zijn grootvader Cordes. Mevrouw Bland raakte geïnteresseerd in Krop toen ze hem bezig zag met een zelfportret. Zij nodigde hem uit huiselijke bijeenkomsten bij te wonen, waar onder andere Bernard Shaw kwam. Ook bracht ze Krop in contact met de schilder/lithograaf Gerald Spencer Pryce. Hij raadde Krop aan schilderlessen te nemen. Dit was een zaadje dat in vruchtbare bodem viel. Krop nam ontslag bij de Blands en volgde een zomercursus op de Heatherly’s of Fine Art in Londen.

RIJKSACADEMIE
Eenmaal terug in Nederland, hij was ondertussen een goed opgeleide banketbakker, liet Hildo zijn ouders weten dat hij toch liever kunstenaar wilde worden. Eind 1907 vertrok hij opnieuw naar Frankrijk om er teken- en schilderlessen te gaan volgen aan de vrije Académie Julien in Parijs. In deze periode begon hij tevens met het boetseren van volkstypen. Omdat hij in zijn directe omgeving meer waardering ondervond voor zijn kleifiguren dan voor zijn teken- en schilderwerk, verschoof zijn ambitie in toenemende mate naar het beeldhouwen. Om die reden meldde de 24 jarige Krop zich in 1908 aan als leerling aan de Rijksacademie van Beeldende Kunsten in Amsterdam. In 1911, na het behalen van het einddiploma van de Rijksacademie, schreef Krop zich in voor de Prix de Rome met een in gips uitgevoerde schets (Cain door de pijl van Lamech gedood – V 3). Hij behaalde hiermee de tweede prijs.

1910-11

BEGINPERIODE
Hoewel aan de zilveren medaille van de Prix de Rome geen jaargeld was verbonden, kreeg Krop toch de gelegenheid zich gedurende een jaar in het buitenland te oriënteren. De winter van 1911-1912 bracht hij door in Berlijn, waar hij lessen volgde aan de Kunstgewerbeschule, een kunstnijverheidsopleiding. Hier leerde hij onder meer de techniek van het snijden in leisteen, een vaardigheid die hem later van pas zou komen bij het vervaardigen van penningen. Via Rome en opnieuw Parijs vestigde de jonge kunstenaar zich eind 1912 definitief in Amsterdam om zich verder te bekwamen in verschillende technieken. Het hakken in steen had hij niet geleerd aan de Rijksacademie. Die opleiding bestond nog niet en zou pas in 1914 als onderdeel van de beeldhouwopleiding ingevoerd worden. Zijn vriend John Rädecker, zoon van een steenhouwer en inmiddels zelf een bedreven bewerker van steen, had hem al eerder de beginselen en de fijne kneepjes van het hakken in verschillende steensoorten geleerd. Om in zijn levensonderhoud te voorzien ging hij werken als meubelmaker-in-opleiding bij de Amsterdamse meubelmaker W. Gieben. Hier kreeg hij een gedegen opleiding als meubelmaker. Van de voorman Anton Stoltz leerde Krop de techniek van het houtsnijden. Bijzonder is dat deze Stoltz later veel werk van Krop zou gaan uitvoeren als voorman in het atelier van Krop .

GEZIN
In 1914 trouwde Krop met Mien Sleef. Krop was een regelmatige bezoeker van liederen-avonden, waar gezongen werd door amateurs. Op een van deze avonden heeft Krop Mien Sleef leren kennen. Zij was de dochter van de voorzitter van de Amsterdamse SDAP-afdeling en typograaf J.W. Sleef. De omgang met het gezin Sleef zal Krops’ politieke vorming ongetwijfeld hebben beïnvloedt. Anders dan Krop die goedaardig van karakter was, hoewel hij zeer boos kon worden, had Mien een felle en fanatieke natuur. Naast hun twee kinderen Helen  en Johan, die voorspoedig opgroeiden, overleed hun derde kind Hein al heel jong. Vanaf 1920 woonde het gezin naast het atelier aan de Plantage Muidergracht.

 SCHEEPVAARTHUIS
De architect Piet Kramer introduceerde in 1914 Hildo Krop bij de architect van het nog te bouwen Scheepvaarthuis, J. M. van der Meij. Hierdoor kwam het contact tot stand tussen Krop en de eerstverantwoordelijke beeldhouwer van het Scheepvaarthuis, H. A. van den Eijnde. De uitvoering van het beeldhouwwerk aan het Scheepvaarthuis werd verzorgd door een groep beeldhouwers onder leiding van Van den Eijnde met als zijn eerste assistent Hildo Krop.
Het werk aan het Scheepvaarthuis was voor de ontwikkeling van Krop van grote betekenis. Hij leerde hier het bewerken van een ongelofelijke verscheidenheid aan materialen: van gebakken aarde tot graniet, van gips en hout tot lood en ijzer. Maar eigenlijk was het werk aan het Scheepvaarthuis voor alle beeldhouwers van groot belang. Hier werd voor het eerst in Nederland door de beeldhouwers met luchtdrukhamers gewerkt.

1915 – portretkop door Michel de Klerk

PUBLIEKE WERKEN
De door Krop verrichtte werkzaamheden aan het Scheepvaarthuis trokken zo de aandacht van A.W. Bos, de directeur van de Amsterdamse Gemeentelijke Dienst der Publieke Werken, dat hij de wethouder verzocht hem te machtigen een regeling te treffen, waarbij Krop een gedeelte van zijn tijd en werkkracht ter beschikking zou kunnen stellen voor belangrijke werken die bij de Dienst in uitvoering waren. Het honorarium was fl. 7,50 per halve werkdag, inclusief de atelierhuur aan de Plantage Muidergracht. Bovendien werd het loon van de uitvoerders evenals de huur van de benodigde hakmachines door de gemeente betaald. Er werd bepaald dat Krop voor elke opdracht een ontwerp in klei en een gipsafgietsel diende te leveren en uiteraard het definitieve werk, dat meestal gehakt werd in steen. Dit voorstel werd 16 juni 1916 bekrachtigd en nooit meer gewijzigd, op de honorering en een onderbreking gedurende de Tweede Wereldoorlog na. Gedurende dit dienstverband zijn heel veel werken tot stand gekomen. Aan veel  scholen en andere openbare gebouwen in de stadsuitbreidingswijken die tussen de beide wereldoorlogen werden gebouwd, werd beeldhouwwerk van Krop toegepast. Maar ook aan de Amsterdamse bruggen ontstond werk van Krop. Begin twintigste eeuw werden in Amsterdam in de nieuwe wijken aan de rand van de stad maar ook in het centrum, vanwege de toename van het verkeer, veel bruggen gebouwd en verbouwd. Voor meer dan twintig bruggen, bijna allemaal ontworpen door de architect Kramer (die evenals Krop een dienstverband had bij dezelfde gemeentelijke dienst), heeft Krop beeldhouwwerk gemaakt. Door de samenwerking met verschillende architecten in Amsterdam, kreeg Krop ook regelmatig opdrachten aan bouwbeeldhouwwerk elders in het land. Voor bankgebouwen, kerken, scholen, woningcomplexen en winkels maakte hij de meest uiteenlopende sculpturen.

SOCIALISME
In zijn jeugd had Hildo Krop, aan de hand van zijn vader, de socialistische leider van de Sociaal-Democratische Arbeiderspartij, Pieter Jelles Troelstra horen spreken. Dit maakte een blijvende indruk op hem. Omstreeks 1908 werd hij lid van de SDAP. Dit lidmaatschap duurde echter maar tien jaar. Krop verliet de SDAP in 1918 omdat in het socialistische dagblad ‘Het Volk’ een oproep stond om de negende Duitse oorlogslening te steunen. De pacifist Krop was van mening dat hij van een dergelijke partij geen lid meer kon zijn. Krop is na zijn vertrek bij de SDAP naar eigen zeggen nooit meer lid geweest van een politieke partij, ondanks zijn sterke communistische sympathieën.
Krop was een overtuigd strijder voor een betere samenleving met meer gelijkheid en solidariteit. Het socialisme heeft Krop in veel van zijn werk inspiratie gegeven. In het werk van de socialistische schrijvers als Abraham van Collem, C.S. Adama van Scheltema en Herman Gorter vond Krop gedreven medestanders om via hun werk de arbeiders de weg naar een beter leven te wijzen. Met name het gedicht ‘Pan’ van Gorter heeft een sterke stempel gedrukt op het werk van Krop. Tussen 1918 en 1931 vervaardigde hij meer dan vijfentwintig werken in de openbare ruimte waarin een prominente rol voor de faun wordt ingeruimd. Krops faunen, saters en Panfiguren zijn rechtstreeks terug te voeren op Gorters episch gedicht, dat in kringen van socialisten een grote faam had. In dit werk wordt door toedoen van Pan een omwenteling tot stand gebracht, waarin het kapitalisme wordt overwonnen en de arbeiders betere leefomstandigheden krijgen.

BAUHAUS
Rond het begin van de jaren twintig begon Krop bekendheid te krijgen en werd zijn werk ook in het buitenland getoond, onder meer op de tentoonstelling ‘Holländische Kunst’ in Berlijn. Walter Gropius, de eerste directeur van Bauhaus in Weimar, zag zijn werk en vroeg Krop aan het Bauhaus les te komen geven, omdat hij in hem zijn eigen levensidealen herkende. Krop ging serieus in op het voorstel van Gropius en reisde naar Weimar. De tegenstellingen binnen het Bauhaus begonnen echter  in 1921 al duidelijk te worden en de politieke situatie in Duitsland was onstabiel. Daarnaast had Krop het eigenlijk best naar zin in Amsterdam met zijn werk voor de gemeente. Het aanbod van Gropius werd door Krop afgewezen.

circa 1925

MONOPOLIEPOSITIE
In de loop van de jaren twintig werden er verschillende keren bezwaren geuit tegen de monopoliepositie van Krop binnen Publieke werken. Voor het eerst was dat in 1923, toen een slechter wordende economie de toepassing van beeldende kunst aan gebouwen bedreigde. Er werd bepleit bij de afdeling Kunstzaken van de gemeente, ook anderen dan Krop in de gelegenheid te stellen voor de gemeente te werken. Het verantwoordelijk hoofd van de afdeling Gebouwen, Allard Remco Hulshoff, stelde zich op het standpunt dat hij evenals andere architecten het recht had zelf uit te maken met welke beeldhouwer hij wilde samenwerken. In 1928 volgde opnieuw een dergelijk incident. De commissie van Bijstand voor de Kunst achtte het niet in het belang van de stad om alle sculpturen door dezelfde beeldhouwer uit te laten voeren. Men vond dit ook oneerlijk tegenover andere beeldhouwers die nooit een kans kregen. Hulshoff was van mening dat de commissie een verkeerde indruk had van de omvang van het aan Krop opgedragen werk. Deze was niet zodanig, dat de kwaliteit er onder zou lijden. Hij wees ook op de snelle uitvoering van het werk door Krop. Bovendien, en dat was wellicht de voornaamste reden, was de verstandhouding tussen de gemeente en Krop uitstekend te noemen. Ook in latere jaren zou de positie van Krop nog enige malen ter sprake komen in de gemeenteraad. In 1929 had de gemeente oog voor noodlijdende kunstenaars en liet men naast Krop nog negen andere beeldhouwers beeldhouwwerk ontwerpen voor een brug. Voor deze brug ontwierp Krop wel het belangrijkste beeld, een steigerend paard met tussen de voorbenen een klein meisje (B 82). Het is de verbeelding van ‘De onbevangenheid der mensen tegenover het leven’ en is een van de bekendste werken van Krop geworden. De andere negen beeldhouwers maakten beeldjes die zich bevinden in het plantsoen langs de waterkant. Ook aan een brug aan de Jan van Galenstraat (B 94) zouden meerdere beeldhouwers hun bijdrage leveren: naast Krop, Jaap Kaas, Jan Trapman en Hubert van Lith. Het werk van verschillende kunstenaars bleek te heterogeen om zo dicht op elkaar geplaatst te worden, vond de wethouder van Kunstzaken. In principe leek daarmee de positie van Krop veilig gesteld, maar de praktijk bleek anders.

NIEUWE ZAKELIJKHEID
Langzamerhand verminderde de behoefte aan bouwbeeldhouwkunst sterk. Dit had niet alleen te maken met de verslechterende economische omstandigheden. De Amsterdamse school maakte plaats voor de bouwstijl van de Nieuwe Zakelijkheid. Na 1932 werd bouwbeeldhouwwerk niet meer toegepast en het sculptuur werd steeds meer een autonoom element bij een gebouw. Veel van deze sculpturen hebben een klassieke, strenge uitstraling. Ook de maatvoering had meer relatie tot het gebouw. Dit betekende voor Krop een ander soort opdrachten, zoals het standbeeld van Erasmus (B 89) bij de ingang van het Vossius-gymnasium.

circa 1934

SOVJET-UNIE
Met veel andere kunstenaars keek Krop met enthousiasme naar de Russische Revolutie en de jonge Sovjet-staat. Een staat waar de arbeider het voor het zeggen zou hebben. Dat Krop geen lid van de communistische partij werd, had meer een pragmatische reden. Hij wilde zijn positie als stadsbeeldhouwer niet in gevaar brengen. Het echtpaar Krop bewoog zich echter wel in communistische kringen. Voor De Tribune maakte hij in de jaren twintig politieke houtsneden en bij het tienjarig bestaan van de Sovjet-Unie ontwierp hij een legpenning (P 5). Ook ontstond er van zijn hand een portretbuste van Lenin (V 89), die zijn verdere leven in zijn atelier pronkte. In 1935 ging Krop op uitnodiging van de WOKS (een Russische vereniging voor culturele betrekkingen met het buitenland) naar de Sovjet-Unie. De bedoeling was dat hij een maand in Moskou zou verblijven, het werden drie maanden. De bereidheid van het echtpaar Krop om inlichtingenagenten van de Sovjet-Unie van dienst te zijn, wordt gesuggereerd door Igor Cornelissen in zijn boek ‘De GPOe op de Overtoom’. Krop maakte kennis met geheim agent Ignace Reiss. Hildo en Mien Krop waren wel gesteld op deze Reiss (of Poretsky, of Meneer Ludwik) en er ontstond een vriendschappelijke relatie, die onder meer resulteerde in een indringende portretbuste van deze ‘meneer Ludwik’ (V 106). Krop gaf na de oorlog in gesprekken met de Binnenlandse Veiligheidsdienst weinig prijs over deze vriendschap. Een gepensioneerde ambtenaar van de BVD laat in het boek van Cornelissen weten: “Hildo was geen apparatsjik. Hij was politiek niet zo slim, hij was vooral een idealist. Ons idee was dat zijn vrouw Mien er veel dieper in stak.”

1941

TWEEDE WERELDOORLOG
In mei 1941 werd de discussie over de monopoliepositie van Krop voor de derde keer geopend, dit keer door de wethouder van Kunstzaken J. Smit. Deze wethouder was lid van de al voor de oorlog opgerichte Nederlandse Cultuurkring, die sympathiseerde met de gedachte van een nationalistische cultuur en die zich afzette tegen de antifascistische beweging. Door de gemeente was inmiddels besloten dat elke kunstenaar zou kunnen inschrijven op kunstwerken aan bouwwerken. Al op 20 mei 1941 werd de directeur van Publieke werken verzocht om met spoed op te geven welke opdrachten aan Krop in een zodanig stadium verkeerden, dat ze alsnog zouden kunnen worden geannuleerd. Op 10 juni antwoordde directeur De Graaf, dat Krop geen werk in voorbereiding of uitvoering had, maar dat drie opdrachten zich in een dergelijke fase bevonden, dat ze redelijkerwijs niet meer konden worden teruggedraaid. Dit betrof beeldhouwwerk aan de bruggen aan het Vondelpark (B 109), Weesperplein (B 111) en Parnassusweg (B 114). De ontslagbrief aan Krop is gedateerd 14 juli 1941.
In de Tweede Wereldoorlog waren het vooral de beeldhouwers, en dan met name de Amsterdamse leden van de NKB, die protesteerden tegen het Kultuurkamerbeleid van de Duitse bezetter. Toen begin 1942, tijdens een vergadering van de NKB enkele beeldhouwers met Duitse sympathieën, overwogen om toch maar te tekenen voor de Kultuukamer, verlieten Gerrit van der Veen, Fred Carasso, Leo Braat en Hildo Krop de bijeenkomst, waarbij penningmeester Braat de kas meenam. Het geld zou voornamelijk worden gebruikt om kunstenaars in moeilijkheden financieel te kunnen helpen. Krop werd later nog gepaaid om lid te worden van de Kultuurkamer, waarbij hem herstel van de werkverhouding en een belangrijke opdracht in het vooruitzicht werd gesteld. Krop weigerde resoluut. Hij zou nog liever weer als kok gaan werken. Gedurende de oorlog kreeg Krop alleen een paar privé-opdrachten en maakte veel vrij werk. Hoewel het bekend was dat Krop er een antifascistische mening op na hield, werd hij pas in januari 1944 opgeroepen om te worden verhoord door de Duitse politie. Hoewel van veel kanten Krop het advies kreeg om onder te duiken, meldde hij zich toch bij het hoofdkwartier van de SS in de Euterpestraat in Amsterdam. Hij werd gedurende drie uur verhoord door een Nederlander in het bijzijn van een Duits officier. Op een gegeven moment wilde men hem laten gaan, maar de ondervrager zei: ‘Toch heb ik het gevoel dat je me belazert!’ Krop, die zijn hoed al op had, zette die weer af en zei: ‘Wel, dat neem ik niet!’ Tenslotte liet men hem toch vertrekken .

NA DE OORLOG
Al vrij snel na de bevrijding kwam de verbroken verhouding tussen de gemeente en Krop aan de orde. Er werd voorgesteld om eerherstel te verlenen door Krop de opdracht te geven om een beeldje te maken voor een locatie aan het Rokin (Fortuna – B 117). Het college vreesde echter dat daaruit opgemaakt zou kunnen worden dat Krop opnieuw ‘het monopolie voor de opdrachten voor de Dienst van Publieke werken zou moeten hebben’. Er werd besloten dat Krop wel de opdracht voor het beeldje aan het Rokin zou krijgen, maar dat hij niet in zijn oude positie bij Publieke werken zou terug komen. Een bezoek aan Krop van de wethouders voor Kunstzaken en Publieke Werken, in gezelschap van de stadsarchitect Hulshoff had echter tot resultaat, dat dit besluit werd teruggedraaid. Krop werd wel duidelijk gemaakt, dat ‘gezien de ontwikkeling van de Nederlandse beeldhouwkunst, dat in de toekomst ook aan andere talentvolle krachten van Gemeentewege opdrachten behooren te worden gegeven’. Krop was het hier van harte mee eens. Hij gaf bij herhaling blijk van zijn waardering voor de jonge garde. Maar toch hield hij een gevoel van teleurstelling over aan de manier waarop dit allemaal tot stand kwam. De opdracht voor het beeldje aan het Rokin ervoer hij als een doekje voor het bloeden. Zó kon hij niet ingaan op het voorstel. Hij vond dat B&W de culturele kant van de zaak verwaarloosden. Het ging niet om hem, maar om het culturele belang van zijn werk voor de stad. ‘Zelfs al wilde u de oude regeling niet weer in werking laten treden, dan had dit toch wel op een andere manier kunnen gebeuren, met althans enige waardering voor de vele werken’. Uiteindelijk herstelde de gemeente de fout. Wethouder De Roos sprak op 3 januari 1946 zijn erkenning uit over verdiensten van Krop voor de stad. Vervolgens accepteerde Krop alsnog de opdracht voor het beeldje Fortuna, het oude dienstverband ging weer in en maakte Krop opnieuw deel uit van de heropgerichte commissie voor opdrachten van beeldhouwwerk.
Na de Tweede Wereldoorlog ontstond er een golf van opdrachten voor verzets- en herdenkingsmonumenten. Een van de eerste monumenten, die Krop ontwierp, was dat voor de Nieuw Ooster (begraafplaats in Amsterdam-Watergraafsmeer) ter nagedachtenis van de achttien mannen die waren terecht gesteld na de Februaristaking in 1941. Ook ontwierp hij herdenkingsmonumenten o.a. aan de Marnixstraat in Amsterdam, Steenwijk, Kampen en Den Haag.

circa 1947

STADSBEELDHOUWER VAN AMSTERDAM
Op 21 februari 1956 werd Krop eindelijk officieel ‘Stadsbeeldhouwer van Amsterdam’. Bij deze eretitel werd hij tevens benoemd tot adviseur van Publieke werken voor de beeldhouwkunst. Ook kreeg hij de opdracht van de gemeente een monument te ontwerpen voor de architect H.P. Berlage, dat geplaatst zou worden op het Victorieplein. Dit was een eervolle, maar zware opdracht voor de 72-jarige Krop, omdat het beeld en sokkel naar zijn mening in natuursteen uitgevoerd moest worden. Van de mogelijkheid het in brons uit te voeren, een suggestie van zijn bezorgde vrouw, wilde Krop niets weten. Het zou tien jaar duren voordat het beeld onthult zou worden (Mo 48).

1956

LAATSTE JAREN
In de eerste helft van de jaren zestig liet Krops gezondheid steeds meer te wensen over. Het auto-ongeluk dat hij eind 1963 kreeg verslechterde zijn gesteldheid behoorlijk. Maar op 26 februari 1964 was hij voldoende hersteld om de huldiging voor zijn tachtigste verjaardag in zijn geboorteplaats Steenwijk te ondergaan. Enkele maanden later volgde een uitgebreide solotentoonstelling in het Stedelijk Museum in Amsterdam.
Hildo Krop stierf in het harnas. Op 20 augustus 1970 overleed hij in zijn atelier aan de Plantage Muidergracht aan een hartaanval.

1964

masker op muur atelier - foto: loek van vlerken 29.09.2015 muurschildering atelier - foto: loek van vlerken 29.09.2015
Herinnering aan Hildo Krop  in zijn oude atelier aan de Plantage Muidergracht:
een uitgehouwen kop en een muurschildering

De portretfoto’s van Hildo Krop komen uit het archief van het Hildo Krop Museum, Steenwijk

.

gazelle transparante achtergrond klein