In 1933 werd het nieuwe schoolgebouw van het Vossius Gymnasium aan de Messchaertstraat in Amsterdam in gebruik genomen. De feestelijke inwijding werd op 13 april 1933 in de Stadsschouwburg gehouden met een opvoering van het klassieke stuk ‘Philoctetes’ van Sophocles. Het initiatief kwam van de oud-leerlingen Lou de Jong, de latere directeur van het Rijksinstituut voor Oorlogsdocumentatie en Marius Flothuis , de latere componist en artistiek leider van het Concertgebouworkest. Zij waren ook verantwoordelijkvoor de vertaling en de muziek bij de productie.
Philoctetes speelt net voor het einde van de Trojaanse oorlog. Een ziener heeft voorspeld dat de Grieken Troje alleen zullen kunnen innemen met de boog van Herakles, die in het bezit is van de Griekse koningszoon Philoctetes. Odysseus en Neoptolemos reizen naar het eiland Lemnos waar Philoctetes als banneling verblijft. Zij halen hem over om naar Troje te gaan. Daar zal hij een belangrijk aandeel hebben in de verovering van Troje.
Schipper en Neoptolemos
De acteurs, leerlingen en oud-leerlingen van het Vossius
Gymnasium, stonden onder de regie van Albert van Dalsum. Hildo Krop werd door
Van Dalsum gevraagd om voor deze éénmalige voorstelling maskers te maken. Voor
de figuren van Neoptolemos, Odysseus, schipper en koor maakte Krop vier
toneelmaskers. Philoctetes droeg geen masker om zo zijn positie als
onrechtvaardig behandelde enkeling te markeren. Het koormasker werd twintig
keer in dezelfde versie uitgevoerd om eenheid te creëren.
Philoctetes en Neoptolemos
De meeste maskers zijn waarschijnlijk verloren gegaan. De
vier gipsen modellen van de maskers en een koormasker van papier-maché bevinden
zich in de collectie van het Hildo Krop Museum in Steenwijk.
bron en foto’s: Hildo Krop, Dans- en Toneelmaskers, ICK, Steenwijk, 2010
‘Vrouwe Emers groote strijd’, een Nederlandse bewerking van een Keltisch toneeldrama van de Ierse dichter en toneelschrijver W.B. Yeats, ging onder regie van Albert van Dalsum in première op 2 april 1922 in de Hollandsche Schouwburg in Amsterdam. De pers had zijn reserves bij de voorstelling, maar reageerde wel enthousiast op de vijf maskers die Hildo Krop voor de voorstelling had gemaakt. Het Keltisch drama van Yeats is niet zo eenvoudig. De handeling voltrekt zich rond het lichaam van Cuchulain. Drie vrouwen spelen daarbij een rol: de echtgenote Emer, zijn minnares Eithne Inguba en Fand, een vertegenwoordigster van de Side vrouw, een volk dat op de bodem van de zee leeft. Cuchulain is niet dood, maar zijn ziel bevindt zich, na een gevecht met bovennatuurlijke wezens, elders. Het lukt Emer niet zijn ziel terug te roepen. Ook de pogingen van Eithne Inguba hebben geen succes. Dan verschijnt Bricriu ten tonele, de God van disharmonie, die de geest van Cuchulain tijdelijk overneemt. Hij laat Emer zien hoe Cuchulain wordt meegelokt door de verleidelijke dansende Sidhevrouw Fand. Fand zal alleen Cuchulain laten gaan als Emer de hoop opgeeft dat Cuchulain ooit nog bij haar terugkeert. Wanneer zij dat doet herleeft Cuchulain inderdaad. Hij vertrekt zonder aarzeling met zijn minnares, Eithne Inguba.
cast/medewerkers Vrouwe Emers groote strijd, 1922 rechtsboven Albert van Dalsum – linksonder Lili Green
Krop liet zich bij het maken van de vijf maskers voor Vrouwe Emer vooral inspireren door het bewegelijke karakter en de mogelijkheden van de Japanse Noh-maskers. De maskers zijn sterk gestileerd, maar geven de personages wel een duidelijke karakteristiek. Krop maskers werden al snel de best denkbare, moderne toneelmaskers genoemd. In 1929 kregen ze dan ook een tweede leven. Yeats kreeg foto’s van de maskers onder ogen. Bij de oorspronkelijke theaterproductie van Yeats, met de titel ‘The only Jealousy of Emer’, bestemd voor voorstellingen in kleine zaaltjes, waren de spelers uitgerust met simpele maskers. Krops maskers daar en tegen waren expressievol en voor een schouwburg ontworpen. Yeats was zeer enthousiast en vroeg Krop of hij de maskers zou kunnen lenen. Hij wilde de maskers gebruiken voor een nieuwe productie. De dichter werkte het stuk om tot een drama in proza, dat hij de titel gaf ‘Fighting the Waves’. Het geheel werd begeleid met speciaal voor het stuk gecomponeerde muziek van de Amerikaanse componist George Antheil. De première vond plaats op 21 augustus 1929 in het Abbey Theatre in Dublin. Yeats droeg zijn bewerking op aan Krop.
Fighting the waves in het Abbey Theatre, Dublin – 1929
De maskers werden helaas nooit teruggestuurd naar Nederland. In 1951 gingen ze verloren bij een brand in het Abbey Theatre. Gelukkig heeft Krop deze maskers ook in brons laten afgieten. Deze koppen waren voor het eerst te zien bij een overzicht van het oeuvre van Krop bij de Amsterdamse kunsthandel De Boer. In 1959 werden ze, bij de vijfenzeventigste verjaardag van Krop geschonken aan de stad Amsterdam. Ze werden geplaatst in de Stadschouwburg. Nadat de bronzen Sidhevrouw bij een inbraak in juni 2000 werd ontvreemd werden de vier resterende beelden overgebracht naar het depot van het Amsterdam museum. Tegenwoordig hebben ze een plaats op de afdeling Moderne kunst van het Rijksmuseum. De originele gipsen maskers bevinden zich in de collectie van het Hildo Krop Museum in Steenwijk.
De maskers worden beschouwd als een van de hoogtepunten in het oeuvre van Hildo Krop.
foto’s: Hildo Krop, Dans- en Toneelmaskers, ICK, Steenwijk, 2010
bronnen: Hildo Krop, Dans- en Toneelmaskers, ICK, Steenwijk, 2010 Dans- en toneelmaskers van Hildo Krop, Jong Holland, 1988
Voor het toneelstuk ‘Genesius’ (geschreven door Henri Ghéon) maakte Hildo Krop drie maskers in papier-maché: Adrianus, Helena en Polichinel. De première van het stuk was op 18 december 1926 in de Amsterdamse Stadsschouwburg bij het Vereenigd Tooneel, het nieuwe gezelschap van Eduard Verkade, waarbij Albert van Dalsum de titelrol speelde. Er was veel lof voor het spel van Van Dalsum, die met deze rol definitief doorbrak als acteur. Het belangrijkste masker, dat van Genesius in de rol van Adrianus, vertoont duidelijk de gelaatstrekken van Van Dalsum. Het heeft zijn brede mond en de diepe neusplooi die tot onder de mond doorloopt. Ook Van Dalsums brede vooruitstekende kin, de lange neusbrug en de diep liggende ronde ogen met kringen daaronder, zijn in gestileerde vorm in het masker terug te vinden. Het masker van Helena oogt zeer vrouwelijk door het smalle gezicht en doet van de drie het meest natuurlijk aan. Krop heeft zich bij het maken van de boodschapper Polichinel laten inspireren door de maskers uit de Romeinse oudheid. Het formaat van het masker en de grote mond wijzen daarop. Een leuk detail zijn de vleugeltjes aan de zijkanten aan deze kop, een verwijzing naar Hermes, de gevleugelde boodschapper van de goden. De originele drie gipsen exemplaren zijn in het bezit van het Hildo Krop Museum in Steenwijk. Van ‘Adrianus’ werd een bronzen afgietsel gemaakt en bevindt zich in een particuliere collectie.
Albert van Dalsum als Genesius met masker Adrianus en Sara Heyblom als Albina met masker van Helena
bron: Hildo Krop, Dans- en Toneelmaskers, ICK, Steenwijk, 2010
Veertien gevelstenen:
1. faun met harmonica en teckel
2. vrouw met ster
3. wezel
4. vrouw met kelkbloem
5. vos
6. bok
7. boogschutter
8. reiger
9. bloem
10. slang
11. kelkbloem
12. paard met ster
13. roofvogel met ster
14. man met opgeheven handen, vogel en bloemen
Franse kalksteen, 60 cm
architect: F.A. den Tex
foto: Hildo Krop Museum, Steenwijk
Deze villa aan de Apollolaan 1 uit 1928 van de architect W.A. den Tex, wordt gekenmerkt door veel authentieke stijlkenmerken. In een van de slaapkamers bevindt zich een raam ontworpen door Gerrit Rietveld. De veertien gevelstenen zijn ontworpen en gebeeldhouwd door Hildo Krop. De vorm van de stenen is geïnspireerd op de bewerkte kubussen, die de architect Den Tex in India had gezien. Krop heeft de architect De Tex op een bijzondere manier willen vereeuwigen door hem onder de prominente faun als teckel af te beelden. Ook de opzichter van de bouw, Van Wezel, kreeg een afbeelding: een wezel. Krop hakte de beelden rechtstreeks in de steen, waardoor de gevelstenen gaandeweg ontstonden (taille directe).
In één van de scenes van The only Jealousy of Emer van Yeats, een maskerspel dat in 1922 in Amsterdam onder leiding van Albert van Dalsum was opgevoerd en waarvoor Hildo Krop de maskers had ontworpen (Ma 2), kwam een vrouw voor met een lelie. Haar verschijning sprak Krop zo aan dat hij haar in 1928 uitbeeldde op één van de 14 gevelstenen voor de villa aan de Apollolaan. Omdat Krop deze reliëfs ’taille directe’ hakte, bleek dat de bloem ten opzichte van de hand niet de juiste verhouding had, zodat de kelkbloem hier meer op een hoed lijkt. In 1934 gebruikte hij dit motief nog een keer, dit keer op een bronzen penning (P 8).
Grote Zaal Concertgebouw
Van Baerlestraat 98, Amsterdam
1938
reliëf Willem Kes
Franse kalksteen (Pouillenay), ca. 80 cm
Al vroeg raakte Hildo Krop betrokken bij het Nederlandse theater. Aan het begin van de jaren twintig van de vorige eeuw vroeg de danseres-choreografe Gertrud Leistikow hem een aantal maskers te maken voor haar dansvoorstellingen. Ook voor de acteur-regisseur Albert van Dalsum maakte Krop toneelmaskers. In de loop der jaren kende Krop veel toneelspelers, waarvan hij enkele geportretteerd heeft, zoals Theo Mann-Bouwmeester, Fien de la Mar en Charlotte Köhler. Of Hildo Krop een groot muziekliefhebber is geweest, is niet bekend. Maar waarschijnlijk was hij niet onbekend in de muziekwereld. Krop kreeg namelijk naar aanleiding van het 50-jarige bestaan van het Concertgebouw en zijn orkest in 1938 het verzoek een monument te ontwerpen ter ere van Willem Kes, de eerste dirigent van het Concertgebouworkest. Krop ontwierp een 80 cm groot kalkstenen reliëf met het karakteristieke hoofd van de dirigent. Dit ‘Herdenkingsmonument Willem Kes’, werd geplaatst in de Grote Zaal van het Concertgebouw en op 7 mei 1938 onthuld door de toenmalige leider van het orkest Willem Mengelberg, de opvolger van Willem Kes.
De doelstelling van de ‘N.V. Het Concertgebouw’ was “het oprigten en exploiteren van een concertgebouw voor Amsterdam en al hetgeen daarmede in verband staat”. Gedurende de bouw van het Concertgebouw in een polder aan de rand van de stad, groeide ook het idee, dat het nieuw te vormen Concertgebouworkest een vernieuwende impuls aan het Amsterdamse muziekleven moest geven. Er zou een orkestdirecteur gevonden moeten worden die in staat was een dergelijk orkest samen te stellen en te leiden. Men zag in Willem Kes (1856-1934) een muzikaal leider die deze capaciteiten bezat. Zodoende werd Kes, tegen een jaarsalaris van 3.000 gulden, aangesteld als eerste orkestdirecteur van het Concertgebouworkest.
Hoewel de feestelijke inwijding van het Concertgebouw aan de Van Baerlestraat al op woensdag 11 april 1888 plaats vond, speelde pas zeven maanden later het ‘Orkest van de NV Het Concertgebouw’ onder leiding van Willem Kes zijn eerste noten. Op 3 november 1888 stonden werken van Beethoven, Brahms, Saint Saëns, Wagner en Ch. Villiers Stanford op het eerste ‘Philharmonisch Concert’ van het orkest op het programma.
De eerste tijd had Willem Kes het niet makkelijk met het Amsterdamse publiek. Het was in die dagen gebruikelijk dat je gedurende het concert wat rondliep, koffie dronk en een praatje maakte. Maar Kes was voor die dagen een zeer strenge dirigent. Hij stelde hoge eisen aan zowel het orkest als het publiek. De concertbezoeker moest worden ‘heropgevoed’: tafels, stoelen en obers moesten de zaal uit, want als het orkest speelde mocht er geen koffie of thee meer worden gedronken. Ook het door de zaal lopen en praten tijdens uitvoeringen was ten einde; er moest aandachtig worden geluisterd. Er kwamen rijen stoelen in de zaal, naast en achter elkaar. Bovendien werd men geacht op tijd in de zaal aanwezig te zijn. In het begin was het erg wennen voor het Amsterdamse concertpubliek en Kes moest dan ook regelmatig voor hij zijn dirigeerstokje ophief zich half omkeren naar het publiek, tot het geritsel en gepraat was verstomd. De reacties bleven dan ook niet uit. Dat blijkt bijvoorbeeld uit een ingezonden brief in het Algemeen Handelsblad. De briefschrijver wees het bestuur op enige ‘misgrepen’ en adviseerde om “… het rookverbod in de zaal in te trekken, gratis voetenbankjes te verstrekken, het bedienend personeel van geluidloos schoeisel te voorzien, zodat ook tijdens het concert de consumpties konden worden rondgebracht, en rondlopende en luidop pratende bezoekers niet lastig te vallen …”
bronnen: Van Dolf van Gendt naar Bernard Haitink, Concertgebouw en Concertgebouworkest, 1978; Concertgebouw & Koninklijk Concertgebouworkest, Ludion, 2003
Charlotte Theresia Catharina Köhler (1892 – 1977) was een groot toneelspeelster uit de vorig eeuw en trad op met andere grote namen uit de Nederlandse toneelwereld, zoals o.a. Louis Bouwmeester, Albert van Dalsum en Ko van Dijk.
De actrice Charlotte Köhler wordt hier door Hildo Krop uitgebeeld in de rol van Badeloch uit de Gijsbrecht van Amstel van Joost van den Vondel. Krop stelde van jongs af aan veel belang in toneel. In zijn geboorteplaats Steenwijk waren zijn ouders actief betrokken geweest bij de amateurtoneelvereniging Amicitia.
Op 15 september 1922 werd de artiestensociëteit De Kring geopend aan de Binnen Amstel. Deze sociëteit werd opgericht door zestien kunstenaars en intellectuelen, onder wie de dichter A. Roland Holst, de architect Jan Gratama en Hildo Krop. In 1930 verhuisde De Kring naar het Kleine-Gartmanplantsoen. Iedereen die kunst of wetenschap beoefende kon lid worden van De Kring, of die ‘uit hoofde van zijn instelling hiervoor in aanmerking komt’. Door deze bepaling ontstond er een prettige open sfeer. Vooral in de eerste jaren organiseerde De Kring belangrijke artistieke avonden waar ook Charlotte Köhler regelmatig optrad met haar voordrachten. Hoewel Charlotte Köhler tot een vooraanstaande en zeer bijzondere, succesrijke actrice zou uitgroeien, heeft ze toch haar grootste roem en populariteit aan haar voordrachten te danken. Het begrip voordracht is eigenlijk niet de juiste benaming van haar kunst: zij gaf solotoneel vanaf een vaste plaats en uitgaande van een basishouding, met voornamelijk vocale middelen en wisselende mimiek. Aanvankelijk had ze er weinig succes mee, maar in 1929 kwam de doorbraak met ‘De zachtmoedige’ van Dostojevski, waar zij furore mee maakte.
Hildo Krop tekende voor haar een affiche in drie kleuren voor deze voorstellingen:
Uit de nalatenschap van Charlotte Köhler keert de Stichting Charlotte Köhler periodiek, via het Prins Bernhard Cultuurfonds, jaarlijks drie aanmoedigingsprijzen uit aan kunstenaars onder de 35 jaar.
bronnen: Biografischportaal van Nederland Amsterdam in de 20 e eeuw, deel 1, Dr. Richter Roegholt, 1976