In 1928 maakte Hildo Krop een portretbuste in terracotta van mevrouw Sillevis-Smitt. Dit ingetogen portret van deze dame met kort golvend haar, waarvan één van de twee exemplaren aanwezig is in de collectie van het Hildo Krop Museum, was ook te zien op de jubileumtentoonstelling in 1934 in het Stedelijk Museum in Amsterdam ter gelegenheid van de vijftigste verjaardag van Krop.
Wie de dame in kwestie is, is tot op heden niet opgehelderd.
syeniet, ca. 31,5 cm gips (Hildo Krop Museum), 31,5 cm
In 2016 was het Stedelijk Museum de tentoonstelling ‘Wonen in de Amsterdamse School’ aan het voorbereiden, waarbij ook bij particulieren objecten werden geleend. Bij de zoektocht naar kunstwerken van de Amsterdamse School, kwam men ook een eikenhouten kast van Hildo Krop tegen. Boven op deze kast stond een hardstenen meisjesportret. Bij het Stedelijk ontstond het vermoeden dat dit werk wellicht ook van Hildo Krop zou kunnen zijn. Krop gebruikte het materiaal syeniet eind jaren tien van de vorige eeuw regelmatig voor portretkoppen. Zowel de kast als het meisjeskopje werden voor de tentoonstelling geleend. In de tentoonstellingscatalogus waar het meisjeskopje ook op de eikenhoutenkast te zien is, wordt vermeld: ‘Bovenop de kast een gebeeldhouwd meisjeskop, vermoedelijk ook door Krop gemaakt, circa 1916’.
De toenmalige conservator van het Hildo Krop Museum herkende bij een bezoek aan de tentoonstelling in het Stedelijk Museum dit kopje. Dit kinderportret is namelijk ook aanwezig in de Hildo Krop gipscollectie van het Steenwijkse museum. Hiermee werd duidelijk dat het in het Stedelijk Museum tentoongestelde meisjesportret inderdaad van Hildo Krop is.
Het geportretteerde meisjeskopje is een verbeelding van de negenjarige Cora de Stuers (1909-2002), een nichtje van Dirk Hannema, voormalig directeur van Museum Boijmans (van 1921 tot mei 1945) en oprichter van de ‘Stichting Hannema De Stuers Fundatie’.
In de oeuvrecatalogus van Lagerweij-Polak staat op pagina 124 een verwant meisjesportret (V19) uit 1917-18 in syeniet afgebeeld.
In 1926 maakte Hildo Krop ‘Twee kinderportretten’ in terracotta waarvoor zijn zoon Johan en dochter Helen model hebben gestaan. Waarschijnlijk zijn het voorstudies voor een ander beeld dat Krop van zijn kinderen maakte ‘Twee kinderen’ (V54). Dit bronzen beeld, in bezit van het Amsterdams Stedelijk Museum, staat in het Siegerpark in Amsterdam.
Ter ondersteuning van de staking van de Britse mijnwerkers in 1926 werden er in juni en juli een tweetal houtsneden van Hildo Krop afgedrukt in De Tribune, het dagblad van de Communistische Partij van Nederland. De eerste toont een kracht uitstralende, staande mijnwerker met in de ene hand een houweel en in de andere een banier. Op de tweede prent zien we een man en een vrouw zij aan zij, harde gezichten en een gebalde vuist, om de onverzettelijkheid van de stakers te onderstrepen.
Naast deze houtsneden in de Tribune, maakte de Krop ook een ontwerp voor een monument voor de omgekomen Engelse mijnwerkers. Van deze gipsen schets bestaat alleen nog een afbeelding in het Socialistisch Democratisch Dagblad ‘Voorwaarts’ van 18 november 1930 naar aanleiding van een tentoonstelling ‘Sociale Kunst Heden’ in het Stedelijk Museum in Amsterdam, waar het ontwerp werd tentoongesteld.
Interessant in dit geheel is dat er gedurende de gehele stakingsperiode geen enkele staker is omgekomen. Mogelijk gingen er destijds wel geruchten dat er tijdens een confrontatie tussen de stakers en een door de regering samengestelde ‘militie’ van speciale agenten, slachtoffers waren gevallen, wat later ongegrond bleek. Dit zou kunnen verklaren dat Krop er van af zag om dit ontwerp verder uit te werken.
Vanaf 1921 lagen de Britse mijneigenaren en mijnwerkers voortdurend met elkaar in de clinch. Mijnwerkers klaagden over erbarmelijke arbeidsomstandigheden. Zo moesten zij vrijwel al het werk doen met een ouderwetse pikhouweel – slechts een vijfde van de kolen werd verwerkt met een machine. De mijneigenaren bleken niet erg gevoelig te zijn voor de roep om modernisering: zij kondigden aan vanwege de depressie de lonen met dertien procent te verlagen en bovendien de dagelijkse arbeidsuren op te schroeven van zeven naar acht. Hierop dreigde een algemene staking, waar in eerste instantie nog niets van terecht kwam. Halverwege 1925 stelde de overheid een tijdelijke subsidie in om de lonen enigszins op peil te houden. Nadat vervolgens een poging van de regering om tot een compromis te komen (zelfde uren, minder loon) mislukte, de subsidie vanwege de malaise noodgedwongen werd stopgezet en mijneigenaren voet bij stuk hielden, kondigde de overkoepelende Britse vakcentrale Trade Union Congress (TUC) op 1 mei 1926 een algehele staking aan, die twee dagen later in Londen van start ging. Dit betekende dat niet alleen mijnwerkers de barricades op gingen: ook dokwerkers, arbeiders uit de gas- en elektriciteit, drukkerijen en bouwsectoren kwamen vanaf maandag 3 mei 1926 niet opdagen op hun werk. De dagen die volgden stonden in het teken van voortdurende protestmarsen en hevige rellen tussen stakers en het leger – niet alleen in Londen, maar ook in steden als Hull, Middlesbrough, Newcastle, Preston en Glasgow. In totaal waren er gedurende negen dagen ongeveer 1,7 miljoen arbeiders op de been. Op initiatief van toenmalig minister van Financiën Winston Churchill werd de media ingezet om de publieke opinie aan de kant van de overheid te krijgen. Omdat er vanwege de staking geen dagbladen meer verschenen, publiceerde de regering vanaf 5 mei een eigen propagandistische krant, The British Gazette, waarin de staking werd veroordeeld en bovendien het gevaar van een communistische revolutie werd benadrukt. Zo werd geprobeerd de Britse middenklasse angst in te boezemen en ze te overtuigen de stakingen te veroordelen. De Britse premier Stanley Baldwin maakte op 6 mei nog een extra statement door de staking te bestempelen als een aanval op de democratie. Bovendien verklaarde de kerk de staking drie dagen later ‘zondig’. Op 10 mei werden 374 communisten gearresteerd omdat zij zouden streven naar een algehele revolutie. Uiteindelijk zette TUC-leider J.H. Thomas op 11 mei een punt achter de staking toen bleek dat de strijd niet te winnen viel. De teleurgestelde mijnwerkers bleven zich vervolgens op eigen houtje nog tot en met november 1926 verzetten, maar hadden uiteindelijk geen andere keuze weer aan het werk te gaan – voor minder geld en langere dagen.
Hildo Krop Museum, Steenwijk
Museum Het Schip, Amsterdam
Particuliere collecties
ca. 1920
polychrome bouwkeramiek, 16 cm (vos), 29 cm (raaf)
De ESKAF-fabriek in Steenwijk produceerde begin jaren twintig van de vorige eeuw verschillend bouwaardewerk ontworpen door Hildo Krop. Bijzonder zijn de kleurrijke consoles in diverse uitvoeringen, zoals een sluipende vos en een raaf in de boom naar de bekende fabel van de La Fontaine, maar ook een vrouwenfiguur met appels, een faun met een raaf (in verschillende uitvoeringen) en een miereneter. Dit werk werd onder andere toegepast bij de bouw van scholen.
Dit fraaie bouwkeramiek is te vinden in het Hildo Krop Museum. Ook het Museum Het Schip bezit enkele voorbeelden.
Eén exemplaar van hierboven afgebeelde faun bevindt zich in de collectie van The Wolfsonian Foundation in Miami (Florida) en het andere vanaf 2024 in het Hildo Krop Museum in Steenwijk. Het enige verschil tussen beide objecten is de kleur van de glazuurde faun: geel of blauw. De gele faun was in 2016 te zien in het Stedelijk Museum, Amsterdam. Voor de blauwe faun moet u naar het Hildo Krop Museum in Steenwijk.
Miereneter, Vrouw met appels en twee raven en een faun met raaf opstelling in ‘Wonen in de Amsterdamse School’ – Stedelijk Museum, Amsterdam – 9 april t/m 28 augustus 2016
Naast particuliere collecties, bevinden zich exemplaren in de collecties van het Stedelijk Museum, Amsterdam; Museum Het Schip, Amsterdam; Princessehof, Leeuwarden en Museum Boijmans-van Beuningen, Rotterdam
ca. 1920
foto: Botterweg Auctions, Amsterdam
a. klok met faun: wijzerplaten en cijfers verschillen van kleur en er zijn twee typen slingers (kronkelende slang en slang in achtvorm)
38x33x15 cm foto: Botterweg Auctions, Amsterdam
b. wierookbrander in de vorm van een cypres, waaronder een vosje en een kraai
21×10, 75×10 cm
c. wierookbrander in de vorm van een paddenstoel, waaronder een grote slang en een achterom kijkend hert
25x18x10 cm
Rond 1920 ontwierp Krop deze klok in de voor de Amsterdamse School zo bekende parabool-vorm. Voor dit sierlijk klokje plaatste hij een faun half zittend op de klokkast, met naast hem aan de rechterzijde een raaf en links twee slangen. Het ontwerp was een model om in serie te laten vervaardigen door het atelier H.J. Winkelman & Van der Bijl uit de Amsterdamse Westerstraat. Dit atelier voor siersmeedkunst kende Krop als vervaardiger van het hekwerk en het siersmeedwerk van trappen en lampen aan het Scheepvaarthuis. Voor de uitvoering van deze klok maakte Winkelman & Van der Bijl verschillende varianten in geoxideerd ijzer, groen gepatineerd brons, smeedijzer en rood koper. Ook bestaat er een grote variëteit in de uitvoering van de wijzerplaat: er zijn zeker drie verschillende typen geweest met diverse bewerkingen: glad en beschilderd (bruin met witte cijfers), geëmailleerd in verschillende kleuren, zoals oranje, groen, paars en gevlamd met weer een ander type cijfers. Krop ontwierp bij deze klok ook twee verschillende wierrookbranders, één met een vos en een raaf en de ander met een slang en een hert. Er bestaan veel minder wierrookbranders dan klokken, waardoor het idee bestaat dat de klok ook zonder deze pendanten aangeschaft kon worden, of alleen bij bepaalde, luxere uitvoeringen van de klok (brons, koper), werden geleverd. Een mooi overzicht van deze verscheidenheid aan uitvoeringen was te zien in de zomer van 2016, gedurende de tentoonstelling Wonen in de Amsterdamse School in het Stedelijk Museum in Amsterdam.
foto: NRC Handelsblad 17.03.1989
Krop ontwierp in 1915 ook al een klok met een faun voor zijn zwager A. Polak (Me 6). Deze klok was te zien op de tentoonstelling Europese Art Deco in Brussel in 1989. De uitvoering van dit eikenhouten uurwerk werd verzorgd door de Firma Nusink & Co. te Amsterdam.
bronnen: NRC Handelsblad, Cultureel Supplement, 17.03.1989 Wonen in de Amsterdamse School, Ingeborg de Roode en Marjan Groot, Stedelijk Museum, 2016
Jan van Goyenkade 30a, 30, 29 en Lairessestraat 163, 165 ,167, Amsterdam Hildo Krop Museum, Steenwijk
1921
trapdecoratie interieur:
1. Pan met dieren
2. Adam en Eva met appel en slang
3. Fluitspelende faun knielend op een slang
zwart geglazuurde keramiek, 28/35 cm
architect: F.A. Warners
Het luxe etagehuis Westhove is gebaseerd op voorbeelden in Londen en Parijs en bevat 16 ruime tot zeer ruime etagewoningen (10 tot 16 kamers). Toegang tot het gebouw geschiedt via een monumentale poort in de as van het gebouw, langs de conciërge en via twee entreehallen vanaf de De Lairessestraat en de Jan van Goyenkade. De interieurs van de trappenhuizen doen rijk aan door tegelwerk, beeldhouwwerken en zware houten voordeuren en liften. Ook Hildo Krop heeft meegewerkt aan dit trappenhuisinterieur met voorstellingen van een Fluit spelende faun, Adam en Eva met slang en appel en een Pankop met dieren. Wat de voorstelling van deze Pan betreft is er nauwelijks méér Krop denkbaar. Veel elementen, door Krop in allerlei andere werken van zijn hand toegepast, zijn in dit zeldzame werk samengebracht: een grote kop van een faun met overhangende wenkbrauwen omgeven door talrijke dierfiguren, zoals de slang, vos, raaf, gier en herten. Ook de fluitende faun zittend op een slangenkop laat een symboliek zien die we vaker tegenkomen in het oeuvre van Krop uit de jaren twintig. De faun zittend op de verslagen slang, die hiermee het proletariaat aanmoedigt om te strijden voor hun rechten en ook te vechten tegen de slang (het kapitaal). Waar deze buitengewone fraaie bouwkeramiek werken zijn vervaardigd is vooralsnog onduidelijk. Mogelijk bij de ESKAF-fabriek in Steenwijk. In 1921 was de productie van deze fabriek (opgericht in 1919) al goed op gang gekomen en waren kennis en de vaardigheid zeker aanwezig om dergelijke projecten uit te voeren.
Bronnen: Het luxe stadsappartement – DASH, 2009 Wim Heij, Steenwijker Courant, datum onbekend
Een versie van de kop van Pan in polychroom geglazuurde keramiek is in permanente bruikleen bij het Hildo Krop Museum in Steenwijk. Waarschijnlijk hebben we hier te maken met een proefmodel ten behoeve van de architect. Dit geldt ook voor het zwart/grijze model van de fluitende faun. Deze laatste heeft het Hildo Krop Museum in 2021 weten te verwerven.
beeld in pijlernis:
‘De beschermer en handhaver van de Sociale Wetgeving’ (allegorisch mannenfiguur)
brons, 365 cm
architect: D. Roosenburg
Met veel andere kunstenaars keek Krop met enthousiasme naar de Russische Revolutie en de jonge Sovjet-staat. Een staat waar de arbeider het voor het zeggen zou hebben. In 1935 ging Krop naar de Sovjet-Unie. De bedoeling was dat hij een maand in Moskou zou verblijven, het werden drie maanden. De beelden van Krop kregen onder invloed van deze reis steeds meer de stijl van het Socialistisch realisme.
In de jaren dertig van de vorige eeuw verminderde de behoefte aan bouwbeeldhouwkunst sterk. Dit had niet alleen te maken met de verslechterende economische omstandigheden. De Amsterdamse school maakte plaats voor de bouwstijl van de Nieuwe Zakelijkheid. Na 1932 werd bouwbeeldhouwwerk niet meer toegepast en het sculptuur werd steeds meer een autonoom element bij een gebouw. Veel van deze sculpturen hebben een klassieke, strenge uitstraling. Ook de maatvoering had meer relatie tot het gebouw.
In 1940 kregen de beeldhouwers Hildo Krop en Frits van Hall de opdracht om elk een beeld te maken voor het monumentale pand van de voormalige Rijksverzekeringsbank. Krop ontwierp van deze twee, ruim drie meter hoge bronzen allegorische beelden, ‘De beschermer en handhaver van de Sociale Wetgeving’. Het beeld laat een mannenfiguur zien, waarbij Krop in de rechter hand van deze beschermer, een vrouwenfiguurtje met open hand plaatste. Zij symboliseert de sociale wetgeving.
Het beeld van Van Hall is er nooit gekomen. Naast ‘De Beschermer en handhaver van de Sociale Wetgeving’ van Krop, zou Van Hall zou een vrouwenfiguur ‘De Beschermster van de Sociale Zorg en Gerechtigheid’ maken. Van Hall had het gipsmodel van het vrouwenfiguur gereed toen de oorlog uitbrak. Vanwege het oorlogsgeweld werd besloten het model in veiligheid te brengen. Het werd opgeslagen in de kelder van de bank. Daar liep het onherstelbare schade op door hoge waterstand en vorst. Omdat Van Hall tijdens de oorlog was omgekomen werd in 1951 besloten Han Wezelaar de opdracht te geven een nieuw beeld met hetzelfde thema te maken. Samen met het beeld van Wezelaar (een vrouw met een lam) werd Krop’s beeld in 1954 onthuld.
‘De beschermer en handhaver van de Sociale Wetgeving’, het beeld van Krop, was wel al eerder voor het publiek te zien. In 1941 werd het tijdelijk tentoongesteld in het Stedelijk Museum. Een foto uit de Courant Nieuws van de Dag van 25 januari 1941 laat zien hoe het beeld in het Stedelijk wordt gebracht. Op de foto rechts, bukkend met hoed, helpt de schepper van het beeld een handje met het transport.
Het dubbelportret Twee Kinderen, Krop’s zoon Johan en dochter Helen, is een aandoenlijk beeld. Tussen opdrachten voor Publieke Werken door kwam Krop soms toe aan vrij werk. Opmerkelijk is dat kinderportretten bij Krop heel liefelijk en teer zijn, terwijl volwassenen bij hem vaak stoer en aards zijn. Het beeld staat in het Siegerpark in Amsterdam-West. In de jaren ’20 van de vorige eeuw kocht Dr. Wilhelm Sieger, directeur van de voormalige kininefabriek, een stukje grond van circa 6 hectare aan de Sloterweg en richtte dit in als tuin in de Engelse Landschapsstijl, met veel exotische bomen. Door aanleg van de nieuwe autosnelweg (A4) ging in de jaren zestig aan de zuidzijde een flink stuk van dit Siegerpark verloren. Van de oorspronkelijk oppervlakte bleef slechts ongeveer drie en een halve hectare over. In de jaren negentig werd het park voor publiek opengesteld. Het wordt nu ecologisch beheerd en er zijn ‘plas-dras-oevers’. Door verschraling van het land wordt een grotere biodiversiteit gecreëerd. Naast de bijzondere planten- en boomsoorten herbergt het park ook een aantal beelden die in bruikleen zijn gegeven door het Stedelijk Museum. Naast dit beeld van Hildo Krop staat er werk van o.a. André Volten en Jan Bronner.
Voor het oprichten van een monument was vlak na de Tweede Wereldoorlog de goedkeuring van de minister van Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen vereist, omdat er een ongereguleerde golf monumenten van bedenkelijke kwaliteit het land dreigde te overspoelen. Om de minister te adviseren werden één Centrale en elf Provinciale Commissies ingesteld, waarin vrijwel altijd een architect en/of beeldhouwer zitting had. Het ijkpunt voor de gewenste procedure voor de oprichting van een monument, was de procedure rond het monument voor het Zeeuwse Renesse: een prijsvraag gecombineerd met een congres. De belangrijkste beeldhouwers, waaronder Krop, stuurden ontwerpen in. Deze werden van 15 november tot 15 december 1946 getoond in het Stedelijk Museum in Amsterdam. Het initiatief was succesvol. De meeste deelnemende kunstenaars zouden de daaropvolgende jaren één of meerdere monumenten vervaardigen, waardoor een over het algemeen nogal behoeftige beroepsgroep in de schrale naoorlogse jaren een belegde boterham had en bovendien al te grote artistieke miskleunen werden voorkomen.
Krop’s laatste afwerkingen aan het monument
Het ontwerp voor het monument in Kampen van Hildo Krop is geïnspireerd op zijn, niet bekroonde Renesse prijsvraag-ontwerp met de titel ‘Tien zuilen van het verzet’. Bij het Kamper monument liet Krop de zuilen weg, omdat ze het uitzicht over de IJssel zouden belemmeren. Hier kwam een laag muurtje voor in de plaats. Daarvoor staat op een zuil de phoenix die oprijst uit zijn as en een met een vaandel bedekte gesneuvelde man als representant van alle slachtoffers. Een monument waar niemand, op het eerste gezicht, problemen mee zou hebben. Maar zo vlak na de oorlog lag alles zeer gevoelig. Er ontstond commotie over de vogel. Het Kamper Nieuwsblad ontving een brief van een lezer die bezwaar maakt tegen de uitbeelding van een phoenix, een vogel die familie zou zijn van de adelaar. De briefschrijver vindt het eigenaardig dat een dergelijk symbolisch beladen vogel, die nota bene onderdeel maakt van het Duitse wapen (!), op een verzetsmonument wordt afgebeeld. De krant schijnt het bezwaar op heldere wijze te hebben ontkracht.
bron: De adelaar die een phoenix bleek te zijn, Geraart Westerink ,datum onbekend
JEUGD Hildebrand Lucien (Hildo) Krop werd geboren op 26 februari 1884 in het Overijsselse Steenwijk. Een bronzen plaquette uit 2000 aan zijn geboortehuis in de Oosterstraat 11, gemaakt door de beeldhouwer Jan Krikke, herinnert hieraan. Hildo groeide op in een banketbakkersgezin. Het gezin bestond uit twee zoons en vier dochters. Bovendien telde dit gezin nog een vroeg wees geworden nichtje en inwonend personeel. De vader van Hildo Krop kwam uit een protestants milieu, maar keerde de kerk de rug toe. Hij bezocht, soms in het gezelschap van zijn beide zoons, bijeenkomsten waar mensen als F. Domela Nieuwenhuis en Pieter Jelles Troelstra spraken. Hier ontstond bij de jonge Hildo de kiem voor het socialisme. Het kunstzinnig talent had Hildo van moeders kant. Als jonge vrouw speelde ze evenals haar man bij de amateurtoneelvereeniging. Zijn grootvader Hendrik Cordes was horlogemaker, fotograaf en tekenleraar.
Hoewel Hildo goed kon leren, zat hij niet graag op school. Het leek daarom voor de hand liggend dat hij werd voorbereid om de bakkerij van zijn vader over te nemen, temeer omdat zijn oudere broer wèl wilde doorleren.
OPLEIDING BANKETBAKKER / KOK Met veertien jaar leerde hij van zijn vader de eerste beginselen van het bakkersvak. Een jaar later ging hij, zoals dat in die tijd de gewoonte was, elders praktijkervaring op te doen. Bij bakker Willemse in Leiden liep hij stage. ’s Avonds ging hij boetseerlessen volgen om marsepeinfiguren te kunnen maken. In 1901 ging hij als tweede bediende werken bij een joodse bakker in de Amsterdamse Utrechtsestraat. In 1902 vertrok hij naar de stad Groningen om daar te gaan werken bij een banketbakkerij aan de Groote Markt. Twee jaar daarna ging hij ter vervolmaking van zijn bakker-kok-opleiding naar Brussel. Hier kreeg hij een betrekking bij een patisserie aan de chique Avenue Louise. In zijn vrije tijd ging de jonge Krop vaak de stad in om de vele beeldhouwwerken van Brussel te bewonderen van onder anderen Constantin Meunier en Jef Lambeaux.
ENGELAND Na allerlei omzwervingen in Frankrijk en Italië, waar hij baantjes had als banketbakker, kok en balensjouwer in de haven, kreeg hij in 1906 in Engeland werk als kok op het historische buiten Well Hall in Eltham, Kent. Het was een cultureel en politiek bewust milieu waarin hij terecht kwam. Krops werkgevers, Sir Hubert Bland en Edith Nesbit, ontvingen veel gasten, waarvoor Krop diners bereidde. Onder deze gasten waren veel kunstenaars en ‘Fabians’. Sir Hubert Bland was een vooraanstaand lid van de Fabian Society, een vereniging van democratisch gerichte socialisten uit de ontwikkelde middenklasse. Ondanks de vele diners, had Krop soms tijd om wat te schilderen. Met deze bezigheid was hij al in Steenwijk begonnen in het atelier van zijn grootvader Cordes. Mevrouw Bland raakte geïnteresseerd in Krop toen ze hem bezig zag met een zelfportret. Zij nodigde hem uit huiselijke bijeenkomsten bij te wonen, waar onder andere Bernard Shaw kwam. Ook bracht ze Krop in contact met de schilder/lithograaf Gerald Spencer Pryce. Hij raadde Krop aan schilderlessen te nemen. Dit was een zaadje dat in vruchtbare bodem viel. Krop nam ontslag bij de Blands en volgde een zomercursus op de Heatherly’s of Fine Art in Londen.
RIJKSACADEMIE Eenmaal terug in Nederland, hij was ondertussen een goed opgeleide banketbakker, liet Hildo zijn ouders weten dat hij toch liever kunstenaar wilde worden. Eind 1907 vertrok hij opnieuw naar Frankrijk om er teken- en schilderlessen te gaan volgen aan de vrije Académie Julien in Parijs. In deze periode begon hij tevens met het boetseren van volkstypen. Omdat hij in zijn directe omgeving meer waardering ondervond voor zijn kleifiguren dan voor zijn teken- en schilderwerk, verschoof zijn ambitie in toenemende mate naar het beeldhouwen. Om die reden meldde de 24 jarige Krop zich in 1908 aan als leerling aan de Rijksacademie van Beeldende Kunsten in Amsterdam. In 1911, na het behalen van het einddiploma van de Rijksacademie, schreef Krop zich in voor de Prix de Rome met een in gips uitgevoerde schets (Cain door de pijl van Lamech gedood – V 3). Hij behaalde hiermee de tweede prijs.
BEGINPERIODE Hoewel aan de zilveren medaille van de Prix de Rome geen jaargeld was verbonden, kreeg Krop toch de gelegenheid zich gedurende een jaar in het buitenland te oriënteren. De winter van 1911-1912 bracht hij door in Berlijn, waar hij lessen volgde aan de Kunstgewerbeschule, een kunstnijverheidsopleiding. Hier leerde hij onder meer de techniek van het snijden in leisteen, een vaardigheid die hem later van pas zou komen bij het vervaardigen van penningen. Via Rome en opnieuw Parijs vestigde de jonge kunstenaar zich eind 1912 definitief in Amsterdam om zich verder te bekwamen in verschillende technieken. Het hakken in steen had hij niet geleerd aan de Rijksacademie. Die opleiding bestond nog niet en zou pas in 1914 als onderdeel van de beeldhouwopleiding ingevoerd worden. Zijn vriend John Rädecker, zoon van een steenhouwer en inmiddels zelf een bedreven bewerker van steen, had hem al eerder de beginselen en de fijne kneepjes van het hakken in verschillende steensoorten geleerd. Om in zijn levensonderhoud te voorzien ging hij werken als meubelmaker-in-opleiding bij de Amsterdamse meubelmaker W. Gieben. Hier kreeg hij een gedegen opleiding als meubelmaker. Van de voorman Anton Stoltz leerde Krop de techniek van het houtsnijden. Bijzonder is dat deze Stoltz later veel werk van Krop zou gaan uitvoeren als voorman in het atelier van Krop .
GEZIN In 1914 trouwde Krop met Mien Sleef. Krop was een regelmatige bezoeker van liederen-avonden, waar gezongen werd door amateurs. Op een van deze avonden heeft Krop Mien Sleef leren kennen. Zij was de dochter van de voorzitter van de Amsterdamse SDAP-afdeling en typograaf J.W. Sleef. De omgang met het gezin Sleef zal Krops’ politieke vorming ongetwijfeld hebben beïnvloedt. Anders dan Krop die goedaardig van karakter was, hoewel hij zeer boos kon worden, had Mien een felle en fanatieke natuur. Naast hun twee kinderen Helen en Johan, die voorspoedig opgroeiden, overleed hun derde kind Hein al heel jong. Vanaf 1920 woonde het gezin naast het atelier aan de Plantage Muidergracht.
SCHEEPVAARTHUIS De architect Piet Kramer introduceerde in 1914 Hildo Krop bij de architect van het nog te bouwen Scheepvaarthuis, J. M. van der Meij. Hierdoor kwam het contact tot stand tussen Krop en de eerstverantwoordelijke beeldhouwer van het Scheepvaarthuis, H. A. van den Eijnde. De uitvoering van het beeldhouwwerk aan het Scheepvaarthuis werd verzorgd door een groep beeldhouwers onder leiding van Van den Eijnde met als zijn eerste assistent Hildo Krop.
Het werk aan het Scheepvaarthuis was voor de ontwikkeling van Krop van grote betekenis. Hij leerde hier het bewerken van een ongelofelijke verscheidenheid aan materialen: van gebakken aarde tot graniet, van gips en hout tot lood en ijzer. Maar eigenlijk was het werk aan het Scheepvaarthuis voor alle beeldhouwers van groot belang. Hier werd voor het eerst in Nederland door de beeldhouwers met luchtdrukhamers gewerkt.
PUBLIEKE WERKEN De door Krop verrichtte werkzaamheden aan het Scheepvaarthuis trokken zo de aandacht van A.W. Bos, de directeur van de Amsterdamse Gemeentelijke Dienst der Publieke Werken, dat hij de wethouder verzocht hem te machtigen een regeling te treffen, waarbij Krop een gedeelte van zijn tijd en werkkracht ter beschikking zou kunnen stellen voor belangrijke werken die bij de Dienst in uitvoering waren. Het honorarium was fl. 7,50 per halve werkdag, inclusief de atelierhuur aan de Plantage Muidergracht. Bovendien werd het loon van de uitvoerders evenals de huur van de benodigde hakmachines door de gemeente betaald. Er werd bepaald dat Krop voor elke opdracht een ontwerp in klei en een gipsafgietsel diende te leveren en uiteraard het definitieve werk, dat meestal gehakt werd in steen. Dit voorstel werd 16 juni 1916 bekrachtigd en nooit meer gewijzigd, op de honorering en een onderbreking gedurende de Tweede Wereldoorlog na. Gedurende dit dienstverband zijn heel veel werken tot stand gekomen. Aan veel scholen en andere openbare gebouwen in de stadsuitbreidingswijken die tussen de beide wereldoorlogen werden gebouwd, werd beeldhouwwerk van Krop toegepast. Maar ook aan de Amsterdamse bruggen ontstond werk van Krop. Begin twintigste eeuw werden in Amsterdam in de nieuwe wijken aan de rand van de stad maar ook in het centrum, vanwege de toename van het verkeer, veel bruggen gebouwd en verbouwd. Voor meer dan twintig bruggen, bijna allemaal ontworpen door de architect Kramer (die evenals Krop een dienstverband had bij dezelfde gemeentelijke dienst), heeft Krop beeldhouwwerk gemaakt. Door de samenwerking met verschillende architecten in Amsterdam, kreeg Krop ook regelmatig opdrachten aan bouwbeeldhouwwerk elders in het land. Voor bankgebouwen, kerken, scholen, woningcomplexen en winkels maakte hij de meest uiteenlopende sculpturen.
SOCIALISME In zijn jeugd had Hildo Krop, aan de hand van zijn vader, de socialistische leider van de Sociaal-Democratische Arbeiderspartij, Pieter Jelles Troelstra horen spreken. Dit maakte een blijvende indruk op hem. Omstreeks 1908 werd hij lid van de SDAP. Dit lidmaatschap duurde echter maar tien jaar. Krop verliet de SDAP in 1918 omdat in het socialistische dagblad ‘Het Volk’ een oproep stond om de negende Duitse oorlogslening te steunen. De pacifist Krop was van mening dat hij van een dergelijke partij geen lid meer kon zijn. Krop is na zijn vertrek bij de SDAP naar eigen zeggen nooit meer lid geweest van een politieke partij, ondanks zijn sterke communistische sympathieën.
Krop was een overtuigd strijder voor een betere samenleving met meer gelijkheid en solidariteit. Het socialisme heeft Krop in veel van zijn werk inspiratie gegeven. In het werk van de socialistische schrijvers als Abraham van Collem, C.S. Adama van Scheltema en Herman Gorter vond Krop gedreven medestanders om via hun werk de arbeiders de weg naar een beter leven te wijzen. Met name het gedicht ‘Pan’ van Gorter heeft een sterke stempel gedrukt op het werk van Krop. Tussen 1918 en 1931 vervaardigde hij meer dan vijfentwintig werken in de openbare ruimte waarin een prominente rol voor de faun wordt ingeruimd. Krops faunen, saters en Panfiguren zijn rechtstreeks terug te voeren op Gorters episch gedicht, dat in kringen van socialisten een grote faam had. In dit werk wordt door toedoen van Pan een omwenteling tot stand gebracht, waarin het kapitalisme wordt overwonnen en de arbeiders betere leefomstandigheden krijgen.
BAUHAUS Rond het begin van de jaren twintig begon Krop bekendheid te krijgen en werd zijn werk ook in het buitenland getoond, onder meer op de tentoonstelling ‘Holländische Kunst’ in Berlijn. Walter Gropius, de eerste directeur van Bauhaus in Weimar, zag zijn werk en vroeg Krop aan het Bauhaus les te komen geven, omdat hij in hem zijn eigen levensidealen herkende. Krop ging serieus in op het voorstel van Gropius en reisde naar Weimar. De tegenstellingen binnen het Bauhaus begonnen echter in 1921 al duidelijk te worden en de politieke situatie in Duitsland was onstabiel. Daarnaast had Krop het eigenlijk best naar zin in Amsterdam met zijn werk voor de gemeente. Het aanbod van Gropius werd door Krop afgewezen.
MONOPOLIEPOSITIE In de loop van de jaren twintig werden er verschillende keren bezwaren geuit tegen de monopoliepositie van Krop binnen Publieke werken. Voor het eerst was dat in 1923, toen een slechter wordende economie de toepassing van beeldende kunst aan gebouwen bedreigde. Er werd bepleit bij de afdeling Kunstzaken van de gemeente, ook anderen dan Krop in de gelegenheid te stellen voor de gemeente te werken. Het verantwoordelijk hoofd van de afdeling Gebouwen, Allard Remco Hulshoff, stelde zich op het standpunt dat hij evenals andere architecten het recht had zelf uit te maken met welke beeldhouwer hij wilde samenwerken. In 1928 volgde opnieuw een dergelijk incident. De commissie van Bijstand voor de Kunst achtte het niet in het belang van de stad om alle sculpturen door dezelfde beeldhouwer uit te laten voeren. Men vond dit ook oneerlijk tegenover andere beeldhouwers die nooit een kans kregen. Hulshoff was van mening dat de commissie een verkeerde indruk had van de omvang van het aan Krop opgedragen werk. Deze was niet zodanig, dat de kwaliteit er onder zou lijden. Hij wees ook op de snelle uitvoering van het werk door Krop. Bovendien, en dat was wellicht de voornaamste reden, was de verstandhouding tussen de gemeente en Krop uitstekend te noemen. Ook in latere jaren zou de positie van Krop nog enige malen ter sprake komen in de gemeenteraad. In 1929 had de gemeente oog voor noodlijdende kunstenaars en liet men naast Krop nog negen andere beeldhouwers beeldhouwwerk ontwerpen voor een brug. Voor deze brug ontwierp Krop wel het belangrijkste beeld, een steigerend paard met tussen de voorbenen een klein meisje (B 82). Het is de verbeelding van ‘De onbevangenheid der mensen tegenover het leven’ en is een van de bekendste werken van Krop geworden. De andere negen beeldhouwers maakten beeldjes die zich bevinden in het plantsoen langs de waterkant. Ook aan een brug aan de Jan van Galenstraat (B 94) zouden meerdere beeldhouwers hun bijdrage leveren: naast Krop, Jaap Kaas, Jan Trapman en Hubert van Lith. Het werk van verschillende kunstenaars bleek te heterogeen om zo dicht op elkaar geplaatst te worden, vond de wethouder van Kunstzaken. In principe leek daarmee de positie van Krop veilig gesteld, maar de praktijk bleek anders.
NIEUWE ZAKELIJKHEID Langzamerhand verminderde de behoefte aan bouwbeeldhouwkunst sterk. Dit had niet alleen te maken met de verslechterende economische omstandigheden. De Amsterdamse school maakte plaats voor de bouwstijl van de Nieuwe Zakelijkheid. Na 1932 werd bouwbeeldhouwwerk niet meer toegepast en het sculptuur werd steeds meer een autonoom element bij een gebouw. Veel van deze sculpturen hebben een klassieke, strenge uitstraling. Ook de maatvoering had meer relatie tot het gebouw. Dit betekende voor Krop een ander soort opdrachten, zoals het standbeeld van Erasmus (B 89) bij de ingang van het Vossius-gymnasium.
SOVJET-UNIE Met veel andere kunstenaars keek Krop met enthousiasme naar de Russische Revolutie en de jonge Sovjet-staat. Een staat waar de arbeider het voor het zeggen zou hebben. Dat Krop geen lid van de communistische partij werd, had meer een pragmatische reden. Hij wilde zijn positie als stadsbeeldhouwer niet in gevaar brengen. Het echtpaar Krop bewoog zich echter wel in communistische kringen. Voor De Tribune maakte hij in de jaren twintig politieke houtsneden en bij het tienjarig bestaan van de Sovjet-Unie ontwierp hij een legpenning (P 5). Ook ontstond er van zijn hand een portretbuste van Lenin (V 89), die zijn verdere leven in zijn atelier pronkte. In 1935 ging Krop op uitnodiging van de WOKS (een Russische vereniging voor culturele betrekkingen met het buitenland) naar de Sovjet-Unie. De bedoeling was dat hij een maand in Moskou zou verblijven, het werden drie maanden. De bereidheid van het echtpaar Krop om inlichtingenagenten van de Sovjet-Unie van dienst te zijn, wordt gesuggereerd door Igor Cornelissen in zijn boek ‘De GPOe op de Overtoom’. Krop maakte kennis met geheim agent Ignace Reiss. Hildo en Mien Krop waren wel gesteld op deze Reiss (of Poretsky, of Meneer Ludwik) en er ontstond een vriendschappelijke relatie, die onder meer resulteerde in een indringende portretbuste van deze ‘meneer Ludwik’ (V 106). Krop gaf na de oorlog in gesprekken met de Binnenlandse Veiligheidsdienst weinig prijs over deze vriendschap. Een gepensioneerde ambtenaar van de BVD laat in het boek van Cornelissen weten: “Hildo was geen apparatsjik. Hij was politiek niet zo slim, hij was vooral een idealist. Ons idee was dat zijn vrouw Mien er veel dieper in stak.”
TWEEDE WERELDOORLOG In mei 1941 werd de discussie over de monopoliepositie van Krop voor de derde keer geopend, dit keer door de wethouder van Kunstzaken J. Smit. Deze wethouder was lid van de al voor de oorlog opgerichte Nederlandse Cultuurkring, die sympathiseerde met de gedachte van een nationalistische cultuur en die zich afzette tegen de antifascistische beweging. Door de gemeente was inmiddels besloten dat elke kunstenaar zou kunnen inschrijven op kunstwerken aan bouwwerken. Al op 20 mei 1941 werd de directeur van Publieke werken verzocht om met spoed op te geven welke opdrachten aan Krop in een zodanig stadium verkeerden, dat ze alsnog zouden kunnen worden geannuleerd. Op 10 juni antwoordde directeur De Graaf, dat Krop geen werk in voorbereiding of uitvoering had, maar dat drie opdrachten zich in een dergelijke fase bevonden, dat ze redelijkerwijs niet meer konden worden teruggedraaid. Dit betrof beeldhouwwerk aan de bruggen aan het Vondelpark (B 109), Weesperplein (B 111) en Parnassusweg (B 114). De ontslagbrief aan Krop is gedateerd 14 juli 1941.
In de Tweede Wereldoorlog waren het vooral de beeldhouwers, en dan met name de Amsterdamse leden van de NKB, die protesteerden tegen het Kultuurkamerbeleid van de Duitse bezetter. Toen begin 1942, tijdens een vergadering van de NKB enkele beeldhouwers met Duitse sympathieën, overwogen om toch maar te tekenen voor de Kultuukamer, verlieten Gerrit van der Veen, Fred Carasso, Leo Braat en Hildo Krop de bijeenkomst, waarbij penningmeester Braat de kas meenam. Het geld zou voornamelijk worden gebruikt om kunstenaars in moeilijkheden financieel te kunnen helpen. Krop werd later nog gepaaid om lid te worden van de Kultuurkamer, waarbij hem herstel van de werkverhouding en een belangrijke opdracht in het vooruitzicht werd gesteld. Krop weigerde resoluut. Hij zou nog liever weer als kok gaan werken. Gedurende de oorlog kreeg Krop alleen een paar privé-opdrachten en maakte veel vrij werk. Hoewel het bekend was dat Krop er een antifascistische mening op na hield, werd hij pas in januari 1944 opgeroepen om te worden verhoord door de Duitse politie. Hoewel van veel kanten Krop het advies kreeg om onder te duiken, meldde hij zich toch bij het hoofdkwartier van de SS in de Euterpestraat in Amsterdam. Hij werd gedurende drie uur verhoord door een Nederlander in het bijzijn van een Duits officier. Op een gegeven moment wilde men hem laten gaan, maar de ondervrager zei: ‘Toch heb ik het gevoel dat je me belazert!’ Krop, die zijn hoed al op had, zette die weer af en zei: ‘Wel, dat neem ik niet!’ Tenslotte liet men hem toch vertrekken .
NA DE OORLOG Al vrij snel na de bevrijding kwam de verbroken verhouding tussen de gemeente en Krop aan de orde. Er werd voorgesteld om eerherstel te verlenen door Krop de opdracht te geven om een beeldje te maken voor een locatie aan het Rokin (Fortuna – B 117). Het college vreesde echter dat daaruit opgemaakt zou kunnen worden dat Krop opnieuw ‘het monopolie voor de opdrachten voor de Dienst van Publieke werken zou moeten hebben’. Er werd besloten dat Krop wel de opdracht voor het beeldje aan het Rokin zou krijgen, maar dat hij niet in zijn oude positie bij Publieke werken zou terug komen. Een bezoek aan Krop van de wethouders voor Kunstzaken en Publieke Werken, in gezelschap van de stadsarchitect Hulshoff had echter tot resultaat, dat dit besluit werd teruggedraaid. Krop werd wel duidelijk gemaakt, dat ‘gezien de ontwikkeling van de Nederlandse beeldhouwkunst, dat in de toekomst ook aan andere talentvolle krachten van Gemeentewege opdrachten behooren te worden gegeven’. Krop was het hier van harte mee eens. Hij gaf bij herhaling blijk van zijn waardering voor de jonge garde. Maar toch hield hij een gevoel van teleurstelling over aan de manier waarop dit allemaal tot stand kwam. De opdracht voor het beeldje aan het Rokin ervoer hij als een doekje voor het bloeden. Zó kon hij niet ingaan op het voorstel. Hij vond dat B&W de culturele kant van de zaak verwaarloosden. Het ging niet om hem, maar om het culturele belang van zijn werk voor de stad. ‘Zelfs al wilde u de oude regeling niet weer in werking laten treden, dan had dit toch wel op een andere manier kunnen gebeuren, met althans enige waardering voor de vele werken’. Uiteindelijk herstelde de gemeente de fout. Wethouder De Roos sprak op 3 januari 1946 zijn erkenning uit over verdiensten van Krop voor de stad. Vervolgens accepteerde Krop alsnog de opdracht voor het beeldje Fortuna, het oude dienstverband ging weer in en maakte Krop opnieuw deel uit van de heropgerichte commissie voor opdrachten van beeldhouwwerk.
Na de Tweede Wereldoorlog ontstond er een golf van opdrachten voor verzets- en herdenkingsmonumenten. Een van de eerste monumenten, die Krop ontwierp, was dat voor de Nieuw Ooster (begraafplaats in Amsterdam-Watergraafsmeer) ter nagedachtenis van de achttien mannen die waren terecht gesteld na de Februaristaking in 1941. Ook ontwierp hij herdenkingsmonumenten o.a. aan de Marnixstraat in Amsterdam, Steenwijk, Kampen en Den Haag.
STADSBEELDHOUWER VAN AMSTERDAM Op 21 februari 1956 werd Krop eindelijk officieel ‘Stadsbeeldhouwer van Amsterdam’. Bij deze eretitel werd hij tevens benoemd tot adviseur van Publieke werken voor de beeldhouwkunst. Ook kreeg hij de opdracht van de gemeente een monument te ontwerpen voor de architect H.P. Berlage, dat geplaatst zou worden op het Victorieplein. Dit was een eervolle, maar zware opdracht voor de 72-jarige Krop, omdat het beeld en sokkel naar zijn mening in natuursteen uitgevoerd moest worden. Van de mogelijkheid het in brons uit te voeren, een suggestie van zijn bezorgde vrouw, wilde Krop niets weten. Het zou tien jaar duren voordat het beeld onthult zou worden (Mo 48).
LAATSTE JAREN In de eerste helft van de jaren zestig liet Krops gezondheid steeds meer te wensen over. Het auto-ongeluk dat hij eind 1963 kreeg verslechterde zijn gesteldheid behoorlijk. Maar op 26 februari 1964 was hij voldoende hersteld om de huldiging voor zijn tachtigste verjaardag in zijn geboorteplaats Steenwijk te ondergaan. Enkele maanden later volgde een uitgebreide solotentoonstelling in het Stedelijk Museum in Amsterdam.
Hildo Krop stierf in het harnas. Op 20 augustus 1970 overleed hij in zijn atelier aan de Plantage Muidergracht aan een hartaanval.
Herinnering aan Hildo Krop in zijn oude atelier aan de Plantage Muidergracht: een uitgehouwen kop en een muurschildering
De portretfoto’s van Hildo Krop komen uit het archief van het Hildo Krop Museum, Steenwijk